Robert van Leer (1963) is sinds vorig jaar de nieuwe managing director van het Nederlands Dans Theater en hield op verschillende plekken al een krachtig pleidooi voor een nieuwe visie op de Nederlandse podiumkunsten. TM praatte met hem over kapitalisatie, de Arts Council en de problematiek van de vier-jarencyclus. ‘Wat me frustreerde was de houding van de sector naar de overheid: leggen jullie dan maar uit hoe we die veranderingen moeten doorvoeren.’
Dat hij met zijn neus in de boter was gevallen. Die ironische opmerking hoorde Robert van Leer, managing director van het Nederlands Dans Theater, verschillende keren na zijn aantreden. Een week nadat hij zijn nieuwe baan aannam, presenteerde Halbe Zijlstra namelijk zijn nota ‘Meer dan kwaliteit’, waarmee hij zijn grootschalige bezuinigingsoperatie in gang zette. ‘Er zat dus een zeker risico in toen ik de baan aannam,’ vertelt Van Leer. ‘Het NDT zou immers zomaar zijn subsidie kunnen verliezen. Dat zou een ramp geweest zijn. Maar ik dacht: ik doe het. Ik ben iemand die makkelijk met veranderingen kan omgaan. Ik voel me daarbij op mijn gemak. Het idee bij een organisatie te gaan werken waar alles op losse schroeven kon komen te staan, waar alle vragen opnieuw moesten worden gesteld – voor wie, wanneer, met welk geld en vooral waarom, waarom, waarom – was spannend. Vermoeiend, maar spannend. Zeker ook omdat het gaat om een wereldvermaarde organisatie. Voor mij was dit kortom het juiste moment om in te stappen.’
Wat ook meespeelde was dat Van Leer graag bij een gezelschap wilde werken en het liefst buiten de klassieke muziek, waarin hij al meer dan twintig jaar werkzaam was. Opgeleid als acteur en zanger begon hij zijn carrière bij de afdeling programmering van het New Yorkse Lincoln Centre. Daarna werkte hij jaren als hoofd muziek bij het grootste huis voor de podiumkunsten in Europa, het Barbican Centre in Londen. Tegelijkertijd was werken bij het NDT een manier om te kunnen terugkeren naar Nederland, het land van zijn ouders. Van Leer: ‘Ik dacht: ik ben nu 47. Als ik ooit nog terug wil naar Nederland, dan moet ik dat nu doen. Anders is het te laat. Het was nu of nooit.’
Arts Council
Dus zo zat hij, een week nadat hij had besloten zakelijk leider van het NDT te worden, met de plannen van Zijlstra voor zijn neus. ‘Enerzijds dacht ik toen ik het las: de manier waarop hier wordt bezuinigd zou een ramp zijn voor dit land. Maar er zat ook een kern in zijn verhaal waarmee ik gezien mijn ervaring wel wat kon. Dat kunstinstellingen ondernemender moeten zijn, dat ze zich meer moeten bezighouden met educatie in brede zin. Dat was ik allemaal al gewend. Het zijn niet per se de veranderingen die slecht zijn in het plan van Zijlstra, het is vooral het tijdstip en de manier waarop. Om een positieve verandering door te voeren heb je een sterke visie nodig en moet je het juiste tijdstip kiezen. Deze plannen houden geen rekening met een periode van overgang, ze worden niet op het juiste tijdstip doorgevoerd. Daardoor verlies je de mogelijkheid de positieve punten uit de plannen te halen en die verder uit te werken. Je krijgt er vooral heel veel negatieve energie van. Omdat er mensen moeten worden ontslagen, omdat de reputatie van de Nederlandse kunsten in de wereld afbrokkelt. Je zou als overheid eigenlijk moeten zeggen: over vijf jaar willen we daar en daar zijn en daarom gaan we nu alvast deze veranderingen inzetten.’
Als voorbeeld geeft Van Leer de Britse Arts Council. Ook die moet flink bezuinigen. Er gaat per 2014 honderd miljoen pond af van de 449 miljoen pond die het eerder kreeg (ca 600 miljoen euro) en de kosten van de interne organisatie moeten worden teruggebracht. ‘Tegelijkertijd vindt er wel een gesprek plaats tussen de Council, de overheid en de kunstinstellingen over wat de beste manier is om in vijf jaar tijd die bezuinigingsslag te kunnen maken. Daardoor is de toon heel anders.’
De Arts Council schreef een visie voor de komende tien jaar. ‘Ze zeggen heel helder en simpel: die kant gaan we op. Als je het daarmee als kunstinstelling oneens bent, is dat prima. Dan maak je je eigen plannen en ga je je eigen gang, maar dan gaan we niet met je samenwerken.’
Een dergelijke langetermijnvisie mist Van Leer in Nederland. Hij heeft ook geen idee van wie die visie zou moeten komen. Van de overheid komt ze niet, maar net zo min van de Raad voor Cultuur. ‘Maar wie schept dan de visie van het publiek en van de overheid over de kunst in ons leven? De visie van de Arts Council gaat niet over details of individuele instellingen. In plaats daarvan legde hij grotere verbanden met onderwijs, met levenskwaliteit. Hij schetste hoe overheid en instellingen zouden kunnen samenwerken om aan die visie te bouwen. In Nederland zouden we ook een organisatie moeten hebben die een visie uitdraagt en op een positieve manier de veranderingen inzet die daarbij horen. En die ook koppelt aan de wensen van de overheid en van de samenleving.’
Endowment Funds
Hoewel zo’n visie in Nederland vooralsnog ontbreekt, volgens Van Leer, zijn er wel onomkeerbare veranderingen in gang gezet. En daarin zal de kunstensector een weg moeten vinden. Van Leer: ‘Vrijwel niemand vindt dat we terug zouden moeten naar vroeger. Niemand. Maar nu er een verandering aankomt – of we die nu goed of slecht vinden – dan wordt de vraag: hoe kunnen wij die verandering bijsturen in de richting die wij als kunstensector voorstaan? Wat mij frustreerde was de houding van de sector naar de overheid: leggen jullie dan maar uit hoe we die veranderingen moeten doorvoeren. Ik vind dat de overheid mij nooit zou moeten vertellen hoe ik mijn werk moet doen, of hoe ik mijn instelling moet ontwikkelen. Wij moeten de overheid juist vertellen dat als ze minder wil uitgeven aan kunst het juist de sector zelf is die haar het beste kan uitleggen hoe dat zou kunnen.’
Wat Van Leer in dat geval graag zou willen uitleggen, is dat de huidige wetgeving en de huidige vierjarensubsidiecyclus de kapitalisering van de kunsten, zoals hij het noemt, in de weg staat. ‘Als je subsidie inderdaad als een drug ziet, dan verandert de situatie van de patiënt nooit als je hem niet helpt zijn afhankelijkheid af te bouwen. Een verslaving verdwijnt alleen als alle betrokkenen bij die verslaving – verslaafde én dealer – bereid zijn te veranderen. Een van de belangrijkste dingen waarover ik met de overheid in gesprek wil is over de mogelijkheid om endowment funds toe te staan.’ In Nederland is het endowment fund een vrij onbekende financieringsvorm, wat verklaart waarom er geen goede vertaling voor is. Dotatiefonds of kapitaalreserve zijn termen die er het meest bij in de buurt komen. Een endowment fund is een grote som geld (meestal bijeengebracht door vermogende donateurs) die de instelling opzij zet. ‘Ik raak dat geld nooit aan, maar ik krijg daar wel een gegarandeerde rente van die ik kan gebruiken. Daardoor zit er in de financiering van mijn organisatie een zekerheid op lange termijn. Het dempt het effect van bijvoorbeeld het wegvallen van subsidie en het maakt het mogelijk om grotere risico’s te nemen. Maar op dit moment zijn dit soort constructies erg lastig als je subsidie krijgt.’
Terwijl juist zulke constructies nodig zijn om culturele instellingen risicovoller te laten ondernemen. ‘Goed ondernemerschap brengt risico’s met zich mee. Dat zal elke zakenman je vertellen. Het maken van goede kunst is eveneens risicovol en al helemaal als je daar een voortrekker in bent. Hoe meer buffer je hebt, hoe meer risico je kunt nemen. Ik slaap beter als ik een reserve heb van twintig miljoen. Als ik dan een gok neem van vier ton en het loopt mis, dan belanden er geen dansers op straat.’
Als voorbeeld van zo’n gok noemt Van Leer het grote, internationale project in samenwerking met Pathé, waarbij vier dansvoorstellingen van het NDT live te volgen zullen zijn in vierhonderd bioscopen wereldwijd. ‘Dat betaalt zichzelf uiteraard niet, dus is er vanuit het NDT een investering nodig. De inkomsten zijn nu nog niet voldoende om het project te dekken, maar ik ga ervan uit dat dat binnen een paar jaar wel het geval is. Die investering is, zoals we in het Engels zeggen, een no-brainer. Het is een gezonde investering in de toekomst, ook door het profiel dat het oplevert en de merkbekendheid.’
Gepolitiseerd
Wat volgens Van Leer ook beperkend werkt is de subsidiecyclus van vier jaar. ‘Het is heel moeilijk om sterke culturele instellingen op te bouwen als ze nooit een traject kunnen afleggen van langer dan drie, vier jaar. Nu moet je elke vier jaar weer stoppen of herijken, omdat dan weer iemand anders je komt vertellen waar je heen moet. Maar als wij zo’n endowment willen opbouwen, zodat we minder afhankelijk worden van subsidie, dan hebben we daar zes of zeven jaar tijd voor nodig. In die tijd heb ik wel zekerheid nodig. Voordat ik mijn educatieafdeling ga uitbreiden om het publieksbereik te vergroten, wil ik wel zeker weten dat ik die afdeling niet over een paar jaar weer hoef te schrappen. Cultuur heeft een bepaalde mate van vrijheid nodig, dat geldt zowel voor individuele kunstenaars als voor culturele instellingen. Vast blijven zitten in een cyclus die inmiddels door schaarse middelen hevig is gepolitiseerd gaat ten koste van de vrijheid en daarmee van de creativiteit.’
Daarom is voor Van Leer niet alleen een langere cyclus, maar vooral dus ook een langetermijnvisie op cultuur zo belangrijk. Hij hoopt dan ook dat de nieuwe politieke constellatie, die zich op een steenworp afstand van zijn kantoor aan het aftekenen is, nog eens goed naar de maatregelen zal kijken die het vorige kabinet heeft genomen; beogen zij wel het gesorteerde effect? ‘Neem bijvoorbeeld de frictiekosten. Die zijn bij sommige instellingen hoger dan het bedrag dat nodig zou zijn geweest om die instellingen nog vier jaar te ondersteunen. Je hoeft geen wetenschapper te zijn om vast te stellen dat dat niet de uitkomst was waarnaar het kabinet op zoek was. De overheid zou ook kunnen zeggen: laten we met die instellingen in gesprek gaan over waar wij menen dat ze in 2017 moeten zijn – en dat geld gebruiken om die verandering voor elkaar te krijgen. Maar dan moet je wel een langetermijnvisie hebben en weten welke veranderingen je dan wilt. Dat is misschien wel het grootste verlies van deze bezuinigingen: de gemiste kans om van deze verandering te leren, er positieve punten uit te halen en die verandering naar ons toe te trekken. Hoe leren we van deze negatieve ervaring, zodat we het de volgende keer beter doen? Waar wordt de lering die we eruit trekken vastgelegd? Waar wordt die ingebed? Bij de overheid? Bij de Raad voor Cultuur? Eigenlijk heb ik nog op geen van die vragen antwoord gekregen. Terwijl een nieuwe coalitie de kans biedt een paar waarheden vast te leggen waarin we geloven. Bij onderwijs zijn die er ook: we vinden dat ieder kind moet leren lezen, schrijven en rekenen. Dan moet het ons toch ook lukken om zulke gedeelde zekerheden vast te leggen op het gebied van cultuur? Dat is toch niet ondenkbaar?’
Dit artikel verscheen eerder in TM
Leave a Reply