In de havens van Antwerpen sleutelt FC Bergman aan zijn nieuwe voorstelling Terminator Trilogie die ook op Oerol en het Over het IJ Festival te zien zal zijn. Robbert van Heuven reisde voor TM naar de Antwerpse haven en sprak met FC Bergman over de schoonheid van techniek, sterfelijkheid en heel hard werken.
Aan de overkant van het water vormen pijpen en schoorstenen een grillige metalen skyline. Het waait in de haven van Antwerpen en het is koud. Een grote betonnen vlakte – de parkeerplaats van een voormalige autofabrikant – is bezaaid met meubels onder oranje zeilen en een schijnbaar achteloos neergestort vliegtuigje.
Op deze plek moet over een paar dagen ‘Terminator Trilogie’, de nieuwe locatievoorstelling van de jonge Vlaamse groep FC Bergman, in première gaan. Daarna is de voorstelling te zien op onder andere Oerol en het Over het IJ Festival. Maar dan moet natuurlijk eerst hier de voorstelling af.
Dat is hard werken, vertelt Joé Agemans. Hij is een van de zes leden van het collectief en geeft een kleine rondleiding over het terrein. Langs de tribune, de steigerconstructies, de ijzerwerkplaats om metaal te kunnen bewerken, de recent aangeschafte tweedehands limousine die gelukkig door de keuring is gekomen. Met een groep technici en stagiaires is Agemans op dit moment meer op dit terrein te vinden dan thuis, vertelt hij. ‘We werken op dit moment zeven dagen per week. Ik zie eigenlijk alleen nog maar mijn bed en deze vlakte.’
Compleet stadje
FC Bergman lijkt niet klein te kunnen denken. Hun groots opgezette beeldende voorstellingen zitten vol met kunst- en vliegwerk. Voor de voorstelling waarmee de groep doorbrak, ‘Wandelen op de Champs-Elyssees met een schildpad om de wereld beter te kunnen bekijken, maar het is moeilijk thee drinken op een ijsschots als iedereen dronken is’, bouwde Agemans een kraan waarmee een van de hoofdpersonen door de ruimte kon zweven.
Voor de voorstelling ‘300 el x 50 el x 30 el’ stampte de groep een compleet dorp in een bos uit de grond op het podium van de Bourlaschouwburg in Antwerpen, inclusief een ingenieus camerasysteem dat op een wagentje om het dorp heen reed. Zo konden de toeschouwers tegelijkertijd zowel de voorkant als de achterkant van het dorp bekijken.
En voor ‘Terminator Trilogie’ bouwt de groep op de betonnen vlakte een compleet stadje, bevolkt door zestig figuranten, dat plots in de verte kan verdwijnen met behulp van tien grote elektrische lieren.
‘De woorden “kan niet” kennen we inderdaad niet,’ lacht Agemans, ‘dat klopt. Maar zeker op zo’n grote vlakte als deze moet je ook grootse beelden maken. Je kunt een tafeltje en een stoeltje neerzetten, maar die vallen weg. Je kunt niet met minder komen dan wat wij nu doen. Niet alles wat we op papier bedenken, kan uiteindelijk. Natuurlijk moet je soms compromissen sluiten. Maar liefst zijn die compromissen zo klein mogelijk. Het moet menselijk mogelijk blijven. Dat is zo’n beetje de ondergrens.’
Hij vindt het leuk om de beelden die hij en zijn collega’s verzinnen ambachtelijk in elkaar te sleutelen, vertelt Agemans. ‘Soms kunnen de oplossingen die ik voor beelden bedenk vast simpeler. Maar ik houd wel van die brute mechanieken: touwen, katrollen, gelast metaal. Dat ambachtelijke vind ik heel mooi: hoe mechanischer, hoe beter.’
Taaie klus
Ondertussen is de rest van het collectief op de locatie gearriveerd. Ze zien er vermoeid uit, ze hebben een productionele rampendag achter de rug. Nu is het even tijd voor Jupiler en diepvriespizza, voordat ze straks alles technisch in orde gaan maken voor de doorloop de volgende dag. Terwijl Agemans buiten met gierende banden het uithoudingsvermogen van de limousine uitprobeert, maken Marie Vinck, Stef Aerts en Thomas Verstraeten nog even tijd voor een gesprek.
‘Dit is wel de taaiste klus die we tot nu toe hebben moeten klaren,’ verzucht Aerts. ‘De vorige voorstellingen waren taai, maar deze voorstelling is zo onbeheersbaar door het weer.’ Van de drie weken repeteren op locatie regende het er twee. Daarmee verloor de groep kostbare tijd. ‘Dan zaten we hier binnen maar te wachten.’
‘En voor het moreel is dat ook niet best,’ vult Vinck aan.
Maar niet alleen productioneel, ook inhoudelijk was het maken van Terminator Trilogie het lastigste proces tot nu toe. Vinck: ‘We hebben het onszelf heel erg moeilijk gemaakt door het onderwerp. De voorstelling gaat over een man die in een impasse terechtkomt, waardoor hij niets meer kan presteren. Maar hoe maak je een boeiende voorstelling van iemand die niets doet?’
De makers kregen het idee hem de confrontatie te laten aangaan met zijn oudere en zijn jongere zelf, daarmee bovendien verwijzend naar de Terminator-films.
Verstraeten : ‘We kwamen er ook al snel achter dat wat we wilden vertellen echt over onze generatie gaat. Je kunt alles doen wat je wilt. Wat doe je dan? De man weet niet meer welke weg hij moet inslaan. Als je de vrijheid hebt om alles te doen en te laten wat je wilt, dan werkt dat belemmerend. Het opvallende was dat ons hetzelfde overkwam als onze hoofdpersoon. We hebben als groep nog nooit zoveel mogelijkheden en middelen gehad om een voorstelling te maken, de vrijheid was nog nooit zo groot om te vertellen wat we wilden vertellen. Maar het lukte ons gewoon niet.’
Zelden waren de voorbereidende gesprekken dan ook zo heftig, vertelt hij. Aerts: ‘Maar hoe erg we het bij het voorbereiden oneens kunnen zijn, als we eenmaal op de vloer staan, begrijpen we elkaar ineens weer heel erg goed.’
Rondrijdende camera
Aerts: ‘We hebben overigens geen vaste manier om aan een voorstelling te werken. Bij ‘Champs Elysées’ verzamelden we beelden op basis van ‘La Divina Commedia’ van Dante, die we aan het eind bij elkaar schoven. Bij ‘300 el’ schreven we voor het eerst een uitgewerkt scenario en hebben dat uitgevoerd zoals het er stond.’
Verstraeten: ‘Doordat we bovendien werkten met die rondrijdende camera hadden we ook een heel heldere vorm.’
Vinck: ‘Het maken van de voorstelling wees door die heldere vorm zichzelf.’
Aerts: ‘Voor deze voorstelling wisten we, ondanks de discussies, uiteindelijk wel waar we het over wilden hebben. Omdat een groot deel van de voorstelling ging over die impasse, die depressie, wilden we van tevoren ook niet te veel invullen. We wilden een groot deel van de voorstelling laten ontstaan op de locatie. Dat bleek nog niet zo simpel.’
Maar uiteindelijk ontstond toch weer een typische FC Bergman-voorstelling, denkt de groep: een beeldende voorstelling over de naïeve zwoegende mens die gelooft in de maakbaarheid van zijn leven en de wereld, maar vervolgens stukloopt op de eindigheid van dat leven.
Aerts: ‘Hoe verschillend onze processen lopen en hoe anders de vorm ook steeds is, uiteindelijk komen we toch altijd weer bij dat onderwerp uit. De levensdrang die voortkomt uit die constante strijd met de dood fascineert ons. Ook al vinden we met dat onderwerp nu ook weer niet het warm water opnieuw uit, het leunt wel op existentiële vragen waarmee iedereen te maken heeft.’
Verstraeten: ‘Ook in het idee van die zwoegende mens loopt onze fascinatie parallel met het werken als groep. Ook wij als groep blijven tegen beter weten in zwoegen, vallen en gaan daarna weer door. Maar voor wat? Voor een beetje erkenning en een beetje applaus.’
Non-stop
Het helpt bij zo’n lastig productieproces dat de groep zo goed op elkaar is ingespeeld en knopen vrij organisch kunnen worden doorgehakt. Nadat ze op de toneelschool intensief begonnen samen te werken, heeft iedereen de afgelopen vijf jaar zijn eigen specialiteiten ontdekt: Agemans is vooral de technische doener, Aerts, Vinck en Verstraeten zijn meer dramaturgische denkers. Verstraeten: ‘We zijn alle zes heel verschillend, maar juist daardoor vullen we elkaar zo goed aan.’
Dat het samenwerken meestal zo organisch en gemakkelijk gaat, dat de groep bijna een familie is, is ook bijna een vereiste, gezien de hoeveelheid tijd die de groep met elkaar doorbrengt. Aerts: ‘Er is buiten het werken bij FC Bergman vrijwel niks anders meer. We zijn hier zestien uur per dag. Als je zo lange tijd zo dicht op elkaar leeft, dan moet je wel dezelfde interesses hebben, dezelfde humor delen. Dat je elkaar zo goed leert begrijpen, gaat dan vanzelf. Uiteindelijk staan alle neuzen altijd dezelfde kant op.’
Aerts vertelt hoe ze hun eerste voorstelling bij de Monty maakten, ‘Verhalen voor een nieuwe wereld’. Een week lang werkte de groep non-stop aan de performance. Aan slapen kwamen ze nauwelijks toe. ‘Ik denk dat we toen met zijn allen beseften dat dit het soort theater was dat we wilden gaan maken.’
Vinck: ‘Onze inhoudelijke keuzes dwingen ons blijkbaar tot dat harde werken.’
Verstraeten: ‘We bedenken regelmatig beelden die zo ambitieus zijn, dat het eigenlijk te veel werk is om ze voor elkaar te krijgen. Maar is dat een reden om het maar niet te doen? Joé heeft gelijk. “Kan niet” kennen we eigenlijk niet.’
Vinck: ‘Maar Joé lijdt daar het ergst onder. Sommige dingen zijn heel erg moeilijk om te realiseren en hij moet het dan maar fixen, omdat wij daar zo slecht in zijn. En dat doet hij dan. Zijn aandeel is, zeker voor zo’n technisch ingewikkelde voorstelling als deze, heel erg belangrijk.’
Rugklachten
Dat ambitieuze harde zwoegen leverde eerder al prachtige voorstellingen op. Maar het eiste wel zijn tol, omdat de groep onder het motto “alles wat je zelf doet, doe je beter” alles zelf deed: spelen, ontwerpen, bouwen, decors slepen, de vrachtwagen uitladen, lampen de trappen opslepen en ophangen. Met als gevolg dat de bijna dertigers allemaal rugklachten kregen.
Die tijden lijken nu voorbij, want vanaf 2013 maakt de groep deel uit van de artistieke kern van het Toneelhuis in Antwerpen. Toneelhuis is samen met Monty ook producent van de ‘Terminator Trilogie’. De publiciteit en de logistiek van het spelen op verschillende plekken hoeft de groep niet meer helemaal zelf te doen. En er is meer financiële ruimte voor technische ondersteuning voor Agemans.
Maar de uitnodiging van het Toneelhuis ervaart de groep vooral als een vorm van artistieke erkenning. Aerts: ‘In de pers werden we soms afgedaan als een hype. Daardoor kregen we het ongemakkelijke gevoel: is dat enkel wat we zijn? Een hype?’ Verstraeten: ‘Er werd veel geschreven over ons jong zijn, over de straffe toeren die we uithaalden, maar nauwelijks over de inhoud van de voorstellingen. Die werden slechts herleid tot een knappe krachttoer. Het is toch wat, wat die jonge mensen zonder geld allemaal voor elkaar krijgen. Bij het Toneelhuis werd erkend dat FC Bergman meer is dan een toevalstreffer.’
Is de groep niet bang dat ze bij zo’n groot gezelschap een beetje van haar vrijheid kwijt raakt? Aerts: ‘In die vraag zit een veronderstelling dat het vies is om van de marge meer naar het centrum te verhuizen. Terwijl het viezer was geweest om niet toe te happen op de goede deal die we bij Toneelhuis krijgen.’
Verstraeten: ‘Het is voor ons niet lang meer vol te houden om dit soort grote projecten in de marge en op projectbasis te maken. We hebben structuur nodig en die kan het Toneelhuis ons bieden. Bovendien is het Toneelhuis voor ons geen eindpunt. Het is een doorreisstation naar iets anders, in welke vorm dat dan ook zal zijn. Na 2016 bekijken we hoe we verder gaan en of dat in dezelfde constellatie is. Want bij ons heerst wel het collectieve gevoel dat we op tijd moeten stoppen. Nu denken we dat we voorlopig nog interessante verhalen kunnen vertellen. De grote vraag op dit moment is vooral: kunnen wij, controlefreaks die we zijn, dingen wel uit handen geven?’ Aerts: ‘Ik kijk er wel naar uit nu eens langere tijd alleen maar met het artistieke product bezig te zijn. In plaats van die gesprekken steeds te moeten onderbreken, omdat er weer een vrachtwagentje moet worden uitgeladen of een kraan in elkaar moet worden gelast.’
Leave a Reply