In 1892 is de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen 64 jaar oud en op het top van zijn kunnen. Zijn toneelstukken ‘Nora of: Een Poppenhuis’ en ‘Spoken’ zijn door hun voor die tijd ongehoorde kritiek op de hypocriete burgermoraal ingeslagen als een bom. Dan ontmoet Ibsen, op vakantie in de bergen, de achttienjarige Weense studente Emilie Bardach met wie hij een korte, heftige relatie aangaat. Niet lang daarna verschijnt Ibsens ‘Bouwmeester Solness’, een toneelstuk dat hij misschien net zo goed ‘portret van een midlifecrisis’ had kunnen noemen, ware het niet dat die term in zijn tijd nog niet bestond. Het stuk gaat bovendien net zo goed over de sluimerende angstgevoelens van een gevierd toneelschrijver, als die van de gevierde bouwmeester Solness.
Want, het is een bange man, de bouwmeester. Hij is bang voor hoogtes, bang voor het feit dat hij ooit als weinig talentvol door de mand zal vallen. Maar bovenal is hij bang voor de jeugd. De jeugd die hem voorbij zal streven door beter te zijn dan hij. Daarom probeert hij krampachtig de jongeren in zijn omgeving in zijn macht te houden, tot hij onverwacht alsnog door de jonge generatie ten gronde wordt gericht.
Het lijkt in ‘Bouwmeester Solness’ wel alsof vrijwel alle personages gedreven worden door iets duisters, dat niet helemaal psychologisch verklaarbaar is. Dat geldt niet in de laatste plaats voor Solness zelf. Hij gelooft namelijk dat hij door hij zijn succes heeft verkregen door het te wensen. Als bouwmeester wordt hij alom geëerd als beste bouwmeester in de verre omtrek. Die wensvervulling kwam echter met een prijs. Dat succes heeft hij namelijk verkregen doordat het overgeërfde huis van de ouders van zijn vrouw afbrandde en hij op dat land huisjes bouwde om te verkopen. Als gevolg van die brand stierven zijn twee zoontjes en zijn vrouw is sindsdien ontroostbaar door het verlies van haar kinderen en haar ouderlijk huis. Hoewel hij zich schuldig voelt door het feit dat zijn succes gegrond is op het verdriet van vooral zijn vrouw, is hij ook doodsbang om zijn positie kwijt te raken. Hij doet er alles aan om te voorkomen dat Ragnar, zijn jonge, talentvolle assistent, voor zichzelf begint en hem zal overtreffen. Niet alleen kleineert hij de jongen en misgunt hij Ragnars stervende vader het genoegen om zijn zoon zelf een huis te zien bouwen. Solness legt het ook aan met Ragnars verloofde in de hoop dat als zij voor hem blijft werken, Ragnar dat ook zal blijven doen.
Maar Ragnar en zijn verloofde zijn niet de jeugd waar Solness bang voor had hoeven zijn. Zijn ondergang komt onverwacht binnen in de vorm van het merkwaardige jonge meisje Hilda. Sinds ze Solness in haar jeugd heeft ontmoet, is ze blijven geloven dat hij de prins is die haar bij haar ouders zou komen weghalen. Toen hij niet verscheen, besloot ze haar prins zelf maar op te gaan zoeken. Door in te spelen op Solness geloof in wensen, hem te doen geloven dat hij haar komst ook gewenst heeft en zijn obsessie met de jeugd aan te wakkeren, weet Hilde Solness voor zich te winnen. Tot hij tenslotte sterft doordat hij in zijn overmoed om aan Hilde zijn jeugd te willen bewijzen door een val van zijn eigen toren te pletter valt.
Niet alleen de midlifecrisispatient Ibsen, de meesterschrijver die de jonge generatie zich onder hem zag klaarmaken om hem van de troon te stoten, kon zich vereenzelvigen met de angstige Solness. Er zullen waarschijnlijk ook nu nog oudere mannen zijn die zich in hem herkennen. Vooral de babyboomers die zich nu nog op leidinggevende posities bevinden en met enige zorg kijken naar de jongere generatie die zich onder hen verdringt.
Het is vooral de steeds maar weer knagende angst die Ibsen zo mooi beschrijft, die zeer voorstelbaar is: heb ik mijn positie eigenlijk wel verdiend? Ben ik nog wel goed genoeg? Stel ik nog wat voor als ik die straks kwijtraak? Wordt mijn geluk straks nog ergens afgerekend? Een angst ook die zich niet zo makkelijk rationeel weg laat verklaren, maar die zich als een buitenwereldlijke, duistere sluier over alle gedachten en handelingen vlijt. Die onrustige gevoelens worden in het geval van Solness versterkt, doordat hij zijn vrouw elke dag ziet lijden om het verlies van huis en kinderen, het startpunt van zijn sucees. ‘Ik moet een prijs betalen. Niet in geld. Maar in menselijk lijden. Dat is de prijs die ik – en anderen – moeten betalen voor mijn succes als kunstenaar’, zegt Solness tegen Hilde.
De fout van Solness is dat hij die gevoelens verklaart als bovennatuurlijk en komend van buiten hem zelf. Hij vertelt Hilde dat hij in eerste instantie dacht dat zijn gave om wensen uit te laten komen van God kwam, maar hij beschrijft hem ook als de werking van bovennatuurlijk dienaren en helpers die hij door te wensen op kan roepen. Hilde wakkert die gedachten aan, net zoals ze zijn lust en zijn overmoed aanwakkert. Maar natuurlijk ligt de verantwoordelijkheid voor zijn angst, voor het lijden van zijn vrouw, voor het schofferen van zijn personeel bij hem zelf, net als hij ook zelf verantwoordelijk is voor zijn succes. Door zijn angst proberen te verdringen met jeugdige overmoed en een geloof in krachten van buiten, komt Solness uiteindelijk gruwelijk aan zijn eind. Misschien kan dat een les zijn voor alle vijftigjarigen die op dit moment op het punt staan om een racemotor te kopen om daarmee hun tweede vrouw te imponeren.
‘Bouwmeester Solness’ door De Voortzetting, tournee tot en met 25 april 2012.
Leave a Reply