‘Jullie spelen eigenlijk teveel’. Met zijn handen in zijn zij, staat regisseur Luk Perceval – vilten hoed, veterloze gympen, bril bungelend om zijn nek – bij acteurs Gijs Scholten van Aschat, Janni Goslinga en Chris Nietvelt. In de repetitieruimte van Toneelgroep Amsterdam hebben ze net een doorloop achter de rug van ‘In ongenade’, de nieuwe voorstelling gebaseerd op de gelijknamige roman van J.M. Coetzee. Maar Perceval is niet tevreden en zoekt met de acteurs naar een oplossing. ‘Het is in ieder geval heel belangrijk’, sluit Perceval de repetitie af, ‘dat jullie je niet haasten. Langzaam, alsof de tijd blijft stilstaan.’
Het is alweer een tijd geleden dat de gelauwerde Vlaamse regisseur Perceval (1959) een voorstelling maakte in Nederland. Sinds hij zijn naam in de Lage Landen definitief vestigde met de schitterende en 11 uur durende Shakespearemarathon ‘Ten Oorlog’, werkte hij vooral in Duitsland, waar hij sinds 2009 hoofdregisseur is bij het Hamburgse Thalia Theater. Op uitnodiging van directeur Ivo van Hove doet hij nu bij Toneelgroep Amsterdam een gastregie. Aan een lange tafel in de keuken van het gezelschap probeert hij te verwoorden waarom de repetitie enigszins moeilijk liep.
‘Bij het lezen van een boek word je fantasie geactiveerd door een verzameling woorden op een wit blad papier. Het theater moet die prikkels vertalen in theatrale middelen zonder een praatje bij een plaatje te tonen. Onze zoektocht is nu naar beelden die niet illustreren, maar juist tegenspreken. Dan ontstaat contradictie, dan ontstaat theater.’ Vandaar, zegt hij, wil hij ook dat de acteurs zo weinig mogelijk illustratief acteren. Zodat bij de toeschouwer de mogelijkheid blijft bestaan de personages met hun fantasie in te vullen.
Het hoofdpersonage van ‘In ongenade’ is docent David Lurie (in de voorstelling gespeeld door Gijs Scholten van Aschat) die na een affaire met een studente ontslagen wordt en intrekt bij zijn dochter die op het Zuid-Afrikaanse platteland woont. Als ze daar worden overvallen moet Lurie leren erkennen dat zijn intellectualisme en zijn elitaire normen en waarden waardeloos zijn in de snoeiharde strijd om het bestaan die in het nieuwe Zuid-Afrika gemeengoed geworden is.
Wat de roman zo goed maakt, vertelt Perceval, is voor hem hetzelfde wat goed theater goed maakt. ‘Aan de oppervlakte lijkt het een eenvoudig verhaal en een eenvoudig conflict. Maar naarmate David meer naar een uitweg zoekt, hoe meer hij op universele waarheden stuit. Hij denkt dat hij zekerheid heeft, omdat hij een titel heeft en een baan. Hij denkt dat hij zich vanuit een superioriteitsgevoel alles kan permitteren, zoals het verkrachten van een studente. Het verhaal van David toont ons dat de wetenschap, de logica die wij denken te hebben over het leven, niet anders is dan slechts ons perspectief op de zaken. Dat we alles anders gaan zien als we zelf slachtoffer zijn.’ Want waar David zelf een studente verkracht en zijn lust verbloemt als ware het liefde, ziet hij een zwarte jongen die hetzelfde met zijn dochter doet als een verwerpelijk beest.
Het nieuwe Zuid-Afrika, met de compleet gescheiden werelden van een arme grote zwarte bevolking en de rijken die zich van hen afsluiten met hoge hekken en waakhonden, is dan ook een belangrijk decor van het boek. De voor de blanken normaal gesproken verborgen zwarte bevolking wordt in de voorstelling verbeeld door een enorm aantal zwarte paspoppen – als een onverzettelijk en niet te ontkennen blok -, waartussen de blanke personage hun weg moeten vinden. Is die Zuid-Afrikaanse problematiek eigenlijk ook interessant voor een Nederlands publiek? Perceval: ‘Het is verbazingwekkend hoeveel mensen ik hier in Nederland ontmoet die het boek hebben gelezen en het prachtig vinden. Daarom geloof ik niet dat het boek typisch Zuid-Afrikaans is. In tegendeel, het is iets wat ook in onze samenleving speelt. De polarisering is groter in Zuid-Afrika, dat is waar. Maar ook wij worden geconfronteerd met alle mogelijke vormen van racisme en vooroordelen.’
Niet alleen in ‘In ongenade’, maar ook in veel van Percevals andere voorstellingen speelt de donkere kant van de mens een belangrijke rol. Hoewel, zelf vindt hij dat helemaal niet. ‘Ik vind het raar dat dat altijd gezegd wordt. Ik vind David bijvoorbeeld een heel geestige man met al zijn norsheid. Ik moet echt om hem lachen. Natuurlijk toont de voorstelling facetten van de mens die niet prettig zijn. Dat is niet per se donker. Dat is voor mij juist troostend. In het dagelijks leven kijken we het liefste weg van alles wat onaangenaam is. Maar de waarheid heeft nu eenmaal haar donkere kanten. Het is voor mij daarom juist belangrijk dat theater ons confronteert met vragen die verder gaan dan de alledaagse banale problemen. Daar laten we het ons nog toe de waarheid in de ogen te kijken. Daar kijkt een mens toe naar een ander mens die vorm probeert te geven aan de grote vragen in het leven. Over liefde of over dood. Daarin ligt voor mij de kern van het theater. Die vorm bestaat niet voor niets al vijfentwintighonderd jaar. Er is behoefte aan.’
Perceval vindt als buitenstaander het huidige Nederlandse kunstbeleid dan ook een grote vergissing: ‘Het gaat er niet alleen om dat de bezuinigingen fout zijn, maar ook dat de politici geen visie hebben, geen visionairs zijn. Ze komen niet met creatieve oplossingen. Er wordt – niet alleen in de kunst trouwens – alleen nog maar over financieel rendement gesproken. In Duitsland is de positie van cultuur nog steeds veel sterker verankerd in de samenleving. Dat komt voort uit de daar nog steeds spelende vraag: hoe heeft onze samenleving ooit zo kunnen ontaarden? De politieke rol van het theater is daarom veel belangrijker. Als je in Duitsland geen politiek theater maakt, ben je eigenlijk niet interessant. Ze verwachten dat je provoceert en een alarmfunctie hebt in de maatschappij. De kunst moet de burger wakker houden.’
Leave a Reply