Ondanks herhaaldelijk verzoek was cultuurwoordvoerder Martin Bosma van de PVV niet bereid de serie interviews te completeren met de cultuurwoordvoerders van de regeringspartijen en de gedoogpartij. Om inzicht te krijgen in zijn visie op kunst en cultuur (en die van de Partij van de Vrijheid) verzamelde Robbert van Heuven de uitspraken die Bosma her en der daarover heeft gedaan.
Dit artikel verscheen eerder in TM
‘Zijn collega’s van de VVD en CDA hebben voor ons tijdschrift ook een interview gegeven.’
‘Hij heeft helaas geen tijd.’
‘Maar een volksvertegenwoordiger die zoveel stevigs van de kunsten vindt, moet zich naar die sector toe toch verantwoorden?’
‘Dat mag u vinden.’
Met die laatste opmerking van de PVV-persmedewerkster kwam een einde aan de vanaf september voortdurende pogingen van TM om PVV-cultuurwoordvoerder Martin Bosma te interviewen.
De weigering van Bosma om in TM te verschijnen is vooral een strategische overweging. Hij heeft niets te winnen bij het zich kritisch laten ondervragen voor een publiek van NRC-lezende, designerbrildragende, grachtengordelyuppen die tussen het subsidieslurpen door hun Anne-Fleur in de bakfiets naar een witte eliteschool peddelen. Zijn punt maakte hij liever in zijn column in NRC Handelsblad, waarin hij zonder tegenspraak de elite in de gordijnen kan jagen. Hoe meer woedende lezersreacties, hoe beter, want Bosma ziet de elite graag spartelen.
Partij-ideoloog
Martin Bosma (Wormer 1964) studeerde politicologie in Amsterdam. Niet altijd een pretje, zegt hij zelf, want de universiteit ervoer hij als een nogal links bolwerk. Hij studeerde nog een jaar in New York en rolde daar de journalistiek in. Hij werkte kort bij ABC en CNN. In Nederland werkte hij onder andere bij de (nu door hem zeer verfoeide) Wereldomroep.
Toen Geert Wilders in 2004 uit de VVD stapte om de PVV op te richten sloot Martin Bosma zich al snel bij hem aan. Bosma werd Wilders’ campagneleider van het eerste uur. Hij was het die met zijn in vitriool gedoopte pen de speeches van zijn partijleider schreef en zich in de loop der jaren ontpopte als de partij-ideoloog. Hij zou nog wel eens een grotere hardliner kunnen zijn dan zijn partijleider. Op Bosma’s kantoor prijken pontificaal de Amerikaanse en de Israëlische vlag. Waar Wilders’ strijd tegen de islamisering nog wel eens zou kunnen zijn ingegeven door populisme is Bosma waarlijk overtuigd van de ondergang van onze beschaving. Getuige zijn boek De schijn-élite van de valse munters is dat vooral de schuld van de linkse elite. Het is de PVV die in navolging van de strijders tegen het socialisme (zowel het gewone als het nationaal-socialisme) de ideeënstrijd aangaat met de islam.
Ook in de kunsten, schrijft Bosma in Boekmancahier 81 (2009), waarin de cultuurwoordvoerders uit de Tweede Kamer hun eigen ideeën over kunstbeleid op schrift mochten stellen, wordt vooral de ‘nationale staatsideologie, het multiculturalisme’, beleden. ‘Subsidiekunstenaars willen allemaal “dialoog tussen bevolkingsgroepen”. Geen wonder, want dan krijg je geld. Kunstenaars zijn een stuk stiller als het aankomt op de gevolgen van de islamisering voor de kunst. Elke cabaretier heeft wel een grap over het haar van mijn fractieleider… de helden. Maar over de islam zwijgen ze. (…) Door Wilders te kakken te zetten, tonen linkse cabaretiers hun horigheid aan het systeem. Zij zijn goed. Een grap over de islam kan betekenen dat de ruiten bij je worden ingegooid. Gesubsidieerd en in het café vinden ze misschien dat kunst grensverleggend moet zijn, in de realiteit letten ze meer op de kosten van de glaszetter. Onze naoorlogse verzetsstrijders zwegen ook toen kunstbroeder Theo van Gogh werd afgeslacht. Even de andere kant op kijken, er moest nog een subsidieformulier worden ingediend.’
Belastingverlaging
Subsidies bewerkstelligen dat kunstenaars vooral zeggen en maken wat ze van de linkse grachtengordelelite moeten zeggen en maken, stelt Bosma. Dan krijgen ze immers hun geld. Verder heeft hij geen goed woord over voor kunstbobo’s en adviesorganen. Toen in 2008 de Raad voor Cultuur vond dat de plannen van minister Plasterk niet konden worden uitgevoerd met het beschikbare budget zei Bosma in de Tweede Kamer: ‘Dit is een arrogante opstelling, want een overschrijding van het budget zou betaald moeten worden door de belastingbetaler. De raadsleden hadden beter kunnen opstappen. De gang van zaken toont aan wat er gebeurt als een sector van subsidies afhankelijk is: die sector richt zich helemaal op “Den Haag”, waar het geld vandaan moet komen. Het onderscheid tussen de opstelling van de Raad voor Cultuur en de mening van de lobbyisten voor culturele instellingen is vervaagd. De beste manier om de kunstsector te stimuleren is belastingverlaging, want dan kunnen burgers zelf kiezen waaraan zij hun geld uitgeven.’
Die belastingverlaging in ruil voor het afschaffen van alle kunstsubsidies is een terugkerend kernpunt in Bosma’s cultuurvisie. In een van zijn eerste bijdragen aan de Cultuurcommissie van de Tweede Kamer in 2007 kreeg hij daarmee nog de rest van de commissie over zich heen, inclusief de VVD. Bosma merkte daar op dat het miljoenen kostende verheffingsideaal om iedereen naar kunst te krijgen had gefaald en dat vooral een elite ervan profiteerde. Liever gaf hij dat geld terug aan de belastingbetaler. ‘De beste manier om onze kunstenaars te helpen is het drastisch verlagen van belastingen. Burgers kunnen dan zelf hun geld besteden zoals zij dat zelf willen, zonder de geldverslindende omweg van de ambtelijke mallemolen, rechtstreeks en zonder tussenkomst van raden van cultuur, fondsen, cultuurbobo’s en andere ambtelijke hotemetoten. Wie dan van kunst geniet, moet dat vooral op eigen kosten doen. Dat heet het profijtbeginsel en betekent gewoon: de genieter betaalt.’
Daarop reageerde de VVD (achteraf ironisch) met de opmerking dat Bosma’s plannen tot een culturele kaalslag zouden leiden. Tijdens dat debat pleitte Bosma net als in het latere PVV-verkiezingsprogramma voor het behoud van cultureel erfgoed, zoals bijvoorbeeld terug te vinden in het Rijksmuseum. Al kon hij op vragen van Femke Halsema (GroenLinks) niet aangeven hoeveel procent van het kunstbudget hij dan zou willen behouden voor dat erfgoed. Die ochtend zag Bosma alle hoeken van de Trêveszaal en gaf hij de rest van de Kamer alle aanleiding om de PVV weg te zetten als een stel cultuurbarbaren.
Rechtse tijdsgeest
Dat zou Bosma niet nog een keer gebeuren. Niet alleen omdat hij zich inmiddels heeft ontwikkeld tot een sterke debater, maar vooral ook omdat de PVV de tijdgeest op dat moment beter aanvoelde dan de rest van de Kamer. Want het is niet de PVV die zijn ‘cultuurbarbaarse’ standpunten heeft ingetrokken, het is juist de VVD die inmiddels een stap naar rechts heeft gedaan en het vocabulaire van Bosma heeft overgenomen. Het is bijna onvoorstelbaar dat de VVD tijdens dat debat bij monde van Atzo Nicolaï nog uitsprak dat het idee dat de opera zelf zijn broek moet ophouden ‘niet alleen een slechte redenering, maar ook een domme redenering is. Een zelfbedruipende opera moet prijzen vragen die geen mens meer kan of wil betalen, ook niet met die mooie belastingplannen van de PVV. Opera verdwijnt dan. Dat accepteert de PVV blijkbaar.’
Doordat zowel CDA als VVD krampachtig hebben geprobeerd aan te sluiten bij de rechtse tijdgeest die de PVV al vanaf het begin incorporeerde, was het voor de PVV vrij gemakkelijk om in het regeerakkoord de afbraak van de kunstensector zwart op wit te laten zetten. Daarover valt met de partij ook niet te onderhandelen. Terwijl het CDA en de VVD bereid waren alternatieven te verzinnen trotseerde Wilders de Eerste Kamer door tot het allerlaatste moment vast te houden aan de btw-verhoging. Uit de uitspraken van VVD-woordvoerder Bart de Liefde, waarin hij aangeeft dat het onderscheid tussen dans en circus in die verhoging moeilijk valt uit te leggen, blijkt andermaal hoeveel invloed de PVV heeft op het cultuurbeleid en de onverbiddelijke uitvoering daarvan. Daaruit is bovendien af te lezen dat het verlagen van belastingen niet het enige motief is voor de PVV om op kunst te bezuinigen.
Ondertussen is het speelveld wel zodanig dat Bosma in cultuurdebatten nu ‘vol op het orgel’ kan gaan en graag de aanval kiest om zo de linkse oppositie te zien spartelen, zoals hijzelf vier jaar eerder. Afgelopen december vroeg Bosma de partijen die staatssecretaris Zijlstra aanvielen op zijn ‘culturele kaalslag’ slinks of zij ook de bezuinigingen op cultuur in de gemeenten met een cultuurwethouder van D66-, SP- of GroenLinks-huize zouden typeren als kaalslag.
In december 2010 maakte hij nog een heel nummer over het begrip ‘linkse hobby’. De PVV zou kunst nooit als zodanig hebben afgedaan en de partij dreigde journalisten en opiniemakers te dagen die dat durfden te beweren. Toen iemand met bewijs op de proppen kwam, werd een nieuw gelegenheidsargument gevonden. Wilders had gesproken over kunstsubsidies, niet over kunst.
Bosma greep de ‘linkse hobby’-discussie aan om in een ingezonden brief in de Volkskrant de vermoorde onschuld te spelen: ‘De PVV is slechts de juniorpartner van het kabinet, zonder ministers. Je zou zeggen: de PVV is de allerlaatste partij waar kunstenaars tegen te hoop lopen. Maar niets daarvan. Journalisten, columnisten en kunstbobo’s buitelden het afgelopen half jaar over elkaar heen om uit te halen naar uitgerekend de PVV.’ Maar goed, die maken allemaal weer deel uit van dezelfde linkse elite. En die elite van kunstenaars en journalisten heeft maar één doel: de PVV bashen. Dat, en niet het feit dat je de belasting dan kunt verlagen, lijkt Bosma’s grootste motief om de kunstsubsidies te willen afschaffen. ‘Het is de actievoerders en opiniebobo’s niet te doen om de kunst, maar om het beschadigen van alles wat niet links is. Anders hadden ze wel gedemonstreerd voor kunstcentrum De Meander in Boxmeer, dat door het SP-college dreigt te moeten sluiten. (…) De kunstwereld heeft in 2010 besloten volledig te fuseren met actievoerend links. Dat is een strategische en historische beslissing. Bij de volgende bezuinigingsronde zal blijken hoe slim dat was.’
Leave a Reply