De kunsten hebben zich in een negatief frame laten praten, waarin zij de subsidieverslaafde sukkelaars zijn. Maar waar komt dat frame vandaan en hoe komen de kunsten daar weer uit? Bestuurskundige Hans de Bruijn: ‘Er is vanuit de sector nooit een mooie taal of een mooi frame ontwikkeld dat aanspreekt. Dat potentie heeft om mensen te grijpen.’
Culturele schreeuwers, linkse hobbyisten, beroepstoeteraars, met designerbrilletjes getooide grachtengordelelite. De cultuursector heeft de laatste tijd heel wat minder vleiende termen over zich heen gekregen. Er valt te van alles te zeggen over de vraag of kunstsubsidies nodig zijn en of de sector sommige dingen niet wat beter kan regelen. Los daarvan is de toon waarop er over de kunstensector gepraat wordt ongekend hard en cynisch. En over het algemeen fact free.
Dat een en ander gebeurt in de riolen van de internetfora is begrijpelijk, maar de politiek doet er vrolijk aan mee. Wilders merkte tijdens de presentatie van het regeerakkoord op dat het fijn was dat de ‘linkse cultuurbobo’s’ flink wat van de bezuinigen zouden merken. Staatssecretaris Halbe Zijlstra zette bij Pauw en Witteman de sector weg als een die doodziek aan het subsidieinfuus lag, omdat ze niet snapt hoe je zelf je geld zou moeten verdienen en die bij een beetje bezuiniging meteen gaat schreeuwen. Premier Mark Rutte suggereerde dat bij de gemiddelde theatervoorstelling slechts tien mensen in de zaal zouden zitten. Wederom allemaal fact free.
Rare types
Toch is het effectieve beeldvorming. Het versterkt immers het beeld dat veel mensen van de kunsten – zeker de moeilijkere kunst – hebben, ook al heeft dat beeld niet zoveel met de werkelijkheid van doen. En in dat beeld moeten die bedelende, onder elkaar subsidiesloten verdelende kunstenmakers gewoon leren dat je gewoon moet maken wat het publiek leuk vindt en dat je je gewoon aan de wetten van de markt moet houden. En dat stimuleer je door de subsidiekraan dicht te draaien en die centen terug te geven aan Henk en Ingrid.
Hoe bepalend het beeld is voor de draagvlak voor kunst onder het publiek bleek uit de verschillende enquêtes die de afgelopen tijd werden onder ‘gemiddelde Nederlanders’ gehouden werden. Als ze gevraagd werd of er moest worden bezuinigd op kunst, was de meerderheid het daar mee eens. Bij dat woord krijgen mensen toch het beeld in hun hoofd van die rare types die van belastinggeld onbegrijpelijke dingen op doekjes kwasten. Maar als erop gewezen werd dat ook de muziekschool, popmuziek, de bibliotheek en de Nederlandse film onder de kunst- en cultuursubsidies vielen, nam die meerderheid rap af tot een minderheid. Omdat het korten op kunst en cultuur daarmee geen ver-van-je-bed-show meer is, maar iets wat jou en – niet onbelangrijk – je kinderen aangaat. Veruit de Nederlandse ouders willen namelijk dat kinderen in hun jeugd iets van kunst en cultuur meekrijgen.
De sector heeft de afgelopen maanden zijn best gedaan om feitenrelaas na feitenrelaas op te hangen om zo aan te tonen dat de argumenten van de overheid niet deugen. Die glijden echter van de overheid af als water van een eendje, omdat het geschetste beeld, het frame van de sukkelende kunstenaar te sterk is. Maar hoe komt dat frame zo sterk? En hoe komt de sector daaronder uit?
Hans de Bruijn is hoogleraar bestuurskunde aan de Technische Universiteit van Delft en expert op het gebied van framing. Hij schreef eerder het boekje Geert Wilders in debat, Over de framing en reframing van een politieke boodschap en werkt nu aan een algemener boek over het principe. ‘Een frame is in principe niets anders dan een politieke boodschap’, vertelt de Bruijn, ‘die ik als een mal op de discussie probeer te drukken. Als me dat lukt, dan bepaal ik het debat. Dan speel ik een thuiswedstrijd en jij een uitwedstrijd.’ De Bruijn geeft het voorbeeld van de ‘Puinhopen van Paars’, waarmee Pim Fortuyn destijds scoorde. Door constant die puinhopen te benadrukken dwong hij de regeringspartijen constant om uit te leggen dat er geen sprake was van puinhopen. Zodat Fortuyn er weer op kon wijzen dat de elite het probleem ontkende.
Spartelen
Het is een voorbeeld van een geslaagd frame, omdat het zo helder was. De Bruijn: ‘Een goed frame is een pakkende boodschap. Dat kan zijn in de vorm van een one-liner of een metafoor. Op het eerste gezegd denkt iedereen bij een geslaagd frame: daar ben ik het wel mee eens. Als de VVD zegt: “Vandalen gaan betalen”, dan zal niemand het daar mee oneens zijn. Omdat je het er mee eens bent, ga je op zoek naar de boef, die dit blijkbaar nog steeds niet heeft geregeld. En ook heel belangrijk: in een goed frame moet je bijna wel stappen.’
Als je meegaat in iemands frame dan betekent dat dat je in die taal, in dat discours een debat moet voeren. Daarmee word je automatisch in het defensief gedwongen. En voor de beeldvorming is het erg comfortabel als de tegenstander je ziet spartelen. Door de taal van de tegenstander te bevestigen, legitimeer je tegelijkertijd dat discours. Je bewijst de juistheid daarvan en suggereert dat het opgeroepen kader het juiste kader is om de discussie binnen te voeren. De Bruijn: ‘Meegaan in de beeldvorming van de ander is uitermate risicovol. Maar soms is het heel erg moeilijk om niet in een frame mee te gaan. Omdat je anders overkomt als een arrogante kwal die niet ingaat op de argumenten van de tegenstander, bijvoorbeeld. Zoals gezegd: een goed frame dwingt je bijna om erin te stappen. En dan zit je ineens aan de verkeerde kant van de streep.’
Even terug naar de kunsten, waar je iets dergelijks ziet gebeuren. De sector is constant bezig uit te leggen en met feiten te staven dat de kunsten helemaal niet aan het subsidieinfuus liggen, maar gaat daardoor mee in het frame van Zijlstra cum suis. Je kunt je in dat verband ook afvragen of het verstandig was om als protest om cultuur te gaan schreeuwen, omdat dat het beeld van bedelaars zonder argumenten alleen maar bevestigt. En ook de Tafel van Zes nemen in hun discussiestuk het wollige economische discours van Zijlstra over. De sector is massaal in het frame van PVV en VVD gestapt.
De Bruijn ziet dat ook. ‘De sector reageert nogal moralistisch en defensief op de bezuinigingen. Daarmee bevestig je inderdaad het beeld van een passieve sector die alleen maar roept om meer. Er wordt een beeld neergezet van een overgesubsidieerde en dus gepamperde sector. Als dan je enige reactie is dat je gaat schreeuwen, dan bevestig je inderdaad dat beeld. Een ander goed frame wat de kunsten betreft kwam van Sander Dekker, VVD-wethouder in Den Haag. Hij zei: “Ik zie mensen voor 25 euro een kaartje kopen voor het Residentieorkest, terwijl ze daarvoor voor 200 euro hebben zitten eten.” Dat is een sterk beeld, omdat je meteen denkt: ja, dat is eigenlijk ook zo. Als dan je enige moralistische reactie is dat bezuinigen schandelijk is, dan krijg je echt niemand in beweging. Zeker niet aan de rechterkant van het spectrum.’ Door de hele discussie over de kunsten heen, zegt De Bruijn, speelt namelijk ook het frame van de Linkse Kerk. ‘Dat is een kerk met een geloof, met weinig oog voor de feiten, die de werkelijkheid niet kent. En die vooral erg moralistisch is.’
Hertalen
Een frame past altijd op een maatschappelijk context. De Bruijn: ‘Hoe Wilders over moslims praat, past bij de manier waarop velen na 9/11 naar de Islam kijken. De VVD wint de verkiezingen, omdat de maatschappelijke discussie op dat moment ging over de overheid die in tijden van crisis teveel uitgeeft. Die maatschappelijke decors zijn er gewoon. Dat decor kun je gebruiken om je frame aan op te hangen.’ Op dit moment is het decor dat er een bestuurlijke elite is, die is losgezongen van de werkelijkheid. Er voor de linkse elite geldt dat in het kwadraat. Daar past het frame van de arrogante, linkse kunstsector prima bij.
De vraag natuurlijk is hoe je omgaat met die situatie, of hoe je een effectief tegenframe opzet. De Bruijn: ‘Er is vanuit de sector nooit een mooie taal of een mooi frame ontwikkeld dat aanspreekt. Dat potentie heeft om mensen te grijpen. Dat vind ik raar van een sector waar de creativiteit vanaf spat. En ook dat irriteert mensen. Je moet ook iets van proactiviteit laten zien. Die heb ik nog niet gezien.
Een nieuw frame moet passen bij de waarden van je tegenstander. Bij rechts is dat bijvoorbeeld economie. Als je je sector ook in die waarden presenteert, als hip en innovatief, dan zal men al anders naar je kijken. Je kunt het ondernemerschap van de sector benadrukken. Dan heb je een kans, omdat je uit de huil-hoek komt.’
Je gaat in dat geval niet mee in het discours van de anders, maar hertaalt het juist naar je eigen frame. Het past in de lijn die planoloog Zef Hemel in het vorige Kunsten ’92 Magazine opperde. Hij pleitte in zijn column om het niet meer te hebben over subsidies, maar over investeringen, zodat investeringen in cultuur niet anders behandeld zouden hoeven worden dan investeringen in economie of infrastructuur. De Bruijn: ‘Ik ken de sector niet goed genoeg, maar er gebeurt vast al veel op het gebied van ondernemen en maatschappelijke betrokkenheid. Maar dat zie je in de beeldvorming niet terug. Naast dat je een frame kan bedenken rond de waardes van je tegenstander, kun je als gezegd ook een maatschappelijk decor gebruiken. Mensen zijn de grofheid en de individualisering in de samenleving zat. Je kunt laten zien dat de kunsten daar tegenwicht aan bieden en mensen kunnen binden.’ Als het gaat om hertalen van het discours wijst De Bruijn er ook op dat je op zoek kan gaan naar de schaduwkanten van het frame van je tegenstander. Door het bijvoorbeeld altijd maar over economie te hebben, verlies je menselijkheid of solidariteit uit het oog. Daar zit dus een zwak punt.
Een goed frame bedenk je echter niet even achter de tekentafel, waarschuwt De Bruijn. Hij geeft het voorbeeld van de “Yes, we can” retoriek van Obama. ‘Obama is daar al in 2004 mee begonnen. Vervolgens heeft hij de one-liner uitgeprobeerd in allerlei zalen. Zo sleep hij hem langzaam bij tot hij werkte. Ook Pim Fortuyn heeft eerst in honderden zaaltjes gestaan voordat de “Puinhopen van Paars” bleven hangen.’ Daarom, zegt hij, moet de sector nu na gaan denken over mogelijke manieren om de beeldvorming op lange termijn naar hun hand te zetten. En dan zien wat blijft plakken.
Aan de andere kant wijst De Bruijn er op dat framing geen hogere wiskunde is en ook geen wondermiddel. ‘Het is nu een buzzword. Alles wordt nu geanalyseerd op frames. Maar framing is ook niet alles. Niemand kan zeggen: ik heb de verkiezingen gewonnen dankzij mijn geniale frame. Je hebt ook een politieke boodschap en politiek beleid, dus die frames zijn een variabele in het geheel. We moeten de boel ook niet overtrekken. Dat dreigt nu een beetje te gebeuren. Er zit, bijvoorbeeld als het gaat om de kunsten, ook gewoon een politiek machtsspel achter.’
Leave a Reply