De toekomst van de productiehuizen is onzeker nu staatssecretaris Halbe Zijlstra de Raad voor Cultuur heeft verzocht kritisch te overwegen of in een nieuw bestel hun functie als aparte categorie nodig is of kan worden overgenomen door de grotere gezelschappen. Zelf hadden de tweeëntwintig productiehuizen net hun positie onder de loep genomen en geconstateerd dat het de goede kant op ging.
Eind oktober vorig jaar brachten de tweeëntwintig productiehuizen die ons land rijk is een gezamenlijke tussenstand uit. ‘Met de nieuwe positie in het culturele bestel,’ zo stond in de aanbiedingsbrief, ‘voelen de productiehuizen de behoefte om deze positie, hun taakstelling en visie opnieuw te omschrijven en te laten zien waar zij gemeenschappelijk voor staan.’ Aan het slot deed de brief een oproep om deze tussenstand te reageren, nog onwetend van het nieuwe beleid dat de staatssecretaris voor Cultuur inmiddels naar buiten heeft gebracht. In zijn adviesaanvraag vraagt hij de Raad voor Cultuur ‘kritisch te kijken of een aparte functie of categorie voor de totstandkoming van kleinschalig aanbod in de basinfrastructuur nodig is (productiehuizen)’ en ‘aan te geven hoe talentontwikkeling beter kan worden verankerd bij de grotere theater- en dansvoorzieningen’.
‘We hebben het gevoel dat we zweven. En we hebben geen idee waar we als productiehuizen aan toe zijn.’ Eric Japenga, zakelijk leider van Productiehuis Brabant en voorzitter van het Productiehuizenoverleg, heeft net een vergadering met zijn leden gehad en de bezorgdheid overheerst. Want bestaan ze over een paar jaar nog wel?
Specifieke taak
In de optimistische publicatie Productiehuizen in de basisinfrastructuur, een tussenstand maakten de productiehuizen nog de balans op van hun nieuwe positie binnen de door minister Plasterk ingevoerde basisinfrastructuur. Binnen die infrastructuur kregen de productiehuizen de specifieke taak zorg te dragen voor talentontwikkeling omdat, zo schreef Plasterk in zijn nota Kunst van Leven, ‘de aanpak van productiehuizen goed aansluit bij de werkwijze van jongere generaties kunstenaars. (…) Om de jonge generatie ruimte te geven zich verder te ontwikkelen en door te stromen, wil het Rijk in cofinanciering met steden de functie van productiehuis stevig verankeren in de basisinfrastructuur.’
Met de opname in die basis werd erkend dat productiehuizen binnen de keten een specifieke taak vervullen die uniek is in Europa en die volgens de productiehuizen zelf goed werkt en succes heeft. Volgens hen zijn de rijkdom en de diversiteit van de Nederlandse podiumkunsten en de bijdrage van de tweeëntwintig bij het overleg aangesloten productiehuizen daaraan onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Daarom willen de productiehuizen met hun publicatie laten zien dat ze hun basistaak voortvarend hebben opgepakt. Ze schrijven: ‘De eigenzinnigheid van nieuwe kunstenaars herkennen en ondersteunen vergt een bepaald talent. Ook vervolgens die kunstenaars de ruimte te geven zich te ontwikkelen en om ze kritisch te volgen. De productiehuizen hebben de deskundigheid om maatwerk te leveren en de kunstenaars kritisch en ondersteunend te helpen bij het opbouwen van hun carrière.’
Wegbezuinigen
Dat klinkt allemaal positief, maar twee jaar na invoering van de nieuwe structuur dreigt er al zwaar weer. De nieuwe bewindspersoon, Halbe Zijlstra, zet namelijk vraagtekens bij het nut van de productiehuizen. In zijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur van 7 december 2010 vraagt hij de Raad aan te geven ‘of er los van het kunstvakonderwijs nog specifieke instellingen voor talentontwikkeling nodig zijn in de basisinfrastructuur, en zo ja, welke aanvullende taken zij dan zouden moeten vervullen’. En als het gaat om de taken van de grote gezelschappen vraagt Zijlstra de Raad ‘aan te geven hoe talentontwikkeling beter kan worden verankerd bij de grotere theater- en dansvoorzieningen’.
Gezien het feit dat er tweehonderd miljoen euro moet worden bezuinigd, hoef je geen helderziende te zijn om te voorspellen dat de staatssecretaris met deze opmerkingen voorsorteert op het wegbezuinigen van de productiehuizen. Daarmee komt de taak tot talentontwikkeling bij de grote gezelschappen te liggen. Japenga: ‘Je kunt de aanvraag op verschillende manieren lezen, maar het blijft natuurlijk speculeren wat er precies gaat gebeuren. Iedereen heeft wel wat gehoord, maar dat blijven geruchten. We constateren wel dat we als productiehuizen op dit moment erg kwetsbaar zijn. We hebben als sector een flink imagoprobleem en dat wordt door de overheid nog eens flink aangewakkerd. Toch denk ik dat we moeten vasthouden aan onze inhoudelijke lijn.’
In een tijd waarin publiekscijfers belangrijker worden, is het zeker voor productiehuizen moeilijk om uit te leggen waar ze voor staan, beseft ook Japenga. ‘Ons verhaal is ook ingewikkeld, daarom hebben we dat boekje gemaakt. Maar dat bleek bij uitkomst al niet meer relevant, het gaat nu alleen nog maar om de oneliners.’
Productiehuizen, zegt Japenga, moeten het niet hebben van hun eigen inkomsten of van hoge publiekscijfers. Zij hebben een andere taak in de keten tussen opleidingen, gezelschappen en publiek. Ze moeten dus ook niet daarop worden afgerekend, maar op het talent dat via de huizen het veld instroomt. Om dat voor politiek en veld inzichtelijk te maken hebben de productiehuizen een Talentvolgsysteem opgezet: een database waarin precies is te zien welke talenten door wie zijn begeleid en waar naartoe ze zijn uitgestroomd. In februari moet het systeem volledig operationeel zijn, zodat ook fondsen en gezelschappen er gebruik van kunnen maken.
Japenga: ‘Wij vinden dat we beoordeeld zouden moeten worden op de doorstroom van talentvolle makers, want dat is onze belangrijkste taak. Natuurlijk vinden wij ook dat er meer publiek naar het theater moet. Daarvoor steken we onze kop echt niet in het zand. Maar publiekscijfers kunnen voor een productiehuis nooit de eerste opdracht zijn. Makers moeten kunnen experimenteren en hun voorstellingen moeten bij ons ook kunnen mislukken. Als publiekscijfers leidend gaan worden, kunnen we twee dingen doen. Of we lichten ons publiek verkeerd voor met het gevaar dat het nooit meer terugkomt. Of we doen onze makers geweld aan door ze te dwingen iets anders te maken dan voor hun ontwikkeling van belang is. Dat gaan we dus niet doen.’
Verarming
Blijft de vraag of, als er toch bezuinigd moet worden, het mogelijk is dat de grote gezelschappen de taak van de productiehuizen overnemen. In Een Tussenstand schrijven de productiehuizen daarover: ‘Gezien de taakstelling aan bestaande gezelschappen en ensembles bestaat er weinig ruimte om experimentele projecten bij hen te ontwikkelen (…). Bij productiehuizen krijgen jonge makers alle ruimte om hun artistieke profiel uit te werken, zonder zich te hoeven verhouden tot een ander sterk profiel, zoals het geval is bij een gezelschap.’ Japenga vult aan: ‘Gezelschappen nemen mensen aan die passen in het profiel van het gezelschap. Als er straks slechts acht grote gezelschappen zijn met ook nog een ontwikkelingstaak, dan is dat een verarming. Omdat mensen die niet binnen die acht profielen passen geen kansen meer krijgen. Dan zullen een hoop mensen buiten de boot vallen. De talentontwikkeling waar wij voor staan is bovendien breder dan alleen talentontwikkeling voor de grote gezelschappen, wij richten ons op het hele veld. Dat veld is immers breder dan alleen de gezelschappen.’ Japenga waarschuwt dan ook voor een gat in het stelsel als de ontwikkelingstaak alleen nog maar bij de gezelschappen komt te liggen.
Verder kunnen de productiehuizen op dit moment niet zoveel doen, behalve afwachten met welk advies de Raad voor Cultuur komt, zegt Japenga. ‘We wilden daarover graag met de Raad in gesprek, maar die heeft aangegeven niet met het veld te willen praten om eerst intern te overleggen.’
Ook via het ministerie krijgen de huizen weinig voet aan de grond. ‘Van het partnerschap dat we met OCW hadden is weinig meer over. Vroeger was er nog geregeld overleg, maar nu is het al maanden stil. Toch verwachten we van het ministerie op zijn minst een brugfunctie tussen sector en politiek. En ook dat het verantwoordelijkheid neemt voor de kwaliteit van de infrastructuur.’
Dit artikel verscheen eerder in TM van februari 2011.
Kijk hier voor de publicatie van de productiehuizen in pdf.
Leave a Reply