Tussenland, de nieuwe voorstelling van PSTheater, gaat onder andere over de tijd en over ouder worden. In het kader daarvan vroeg het gezelschap een aantal mensen een brief te schrijven aan zijn tien-jaar-oudere zelf. Ik schreef een brief aan Robbert van 50.
Beste Robbert,
jij vond het al zo lastig om 40 te worden, dus ik ben heel benieuwd hoe je je vandaag voelt. Op je 50e verjaardag. Het viel uiteindelijk mee, die 40, dus misschien wen je ook wel snel aan dat decenniumpje meer.
Waarom ik het lastig vond om 40 te worden was omdat het je confronteert met het feit dat de tijd zo hard gaat. Die verdichting van de tijd vind ik een bijna bizarre ervaring. Dan bedoel ik niet alleen dat de tijd sneller gaat, en dat het een absurde gedachte is dat het al twintig jaar geleden is dat ik begon met studeren (dertig, als jij dit leest). Maar ik merk ook hoe mijn tijdslijn zich steeds hechter verknoopt met met die van mijn zoon Aram en die van mijn vader. Bijvoorbeeld: ik herinner me als de dag van gisteren dat mijn vader 50 werd en een groot feest in Rotterdam gaf.
Nu ben ik niet alleen nog maar tien jaar af van mijn eigen feest (dat feest is dus dichterbij in de toekomst, dan mijn studententijd in het verleden), maar ik heb nu een eigen zoon die straks, op dat feest, elf zal zijn. Aram en ik zijn een generatieplek opgeschoven. Ik ben nu de vader, hij de zoon. Ik hoop dat onze vader er ook nog is om dat feest met je te vieren. Ik weet niet zeker of zijn vader er op zijn vijftigste verjaardag bij was. In diezelfde periode zijn volgens mij allebei de ouders van mijn vader overleden.
Ik hoop, kortom, dat je vader en moeder er allebei nog zijn, als je dit leest. Sinds Aram er is, en ik hoop dat hij zijn opa en oma er nog lang zullen zijn, ben ik anders over mijn ouders gaan denken, en ik ben benieuwd hoe jij naar ze kijkt, over tien jaar. Ik kan me zo goed herinneren dat ik als klein jongetje op de studeerkamer speelde, en mijn vader de rekeningen zag doen, de hypotheek zag regelen, verzekeringen zag vergelijken. Ik wist toen zeker: dat kan ik nooit. Zelfs tot kort geleden dacht ik nog: er zijn dingen die ik niet zonder mijn ouders kan.
Inmiddels weet ik dat ik het meeste wel zelf kan. En jij, op je vijftigste, weet dat waarschijnlijk nog veel zekerder. Je bent, als gezegd, een generatieplek opgeschoven, de tijd heeft zich nog meer verdicht. Maar dat betekent niet dat de rol van onze ouders is uitgespeeld, zij zijn ook een generatieplek opgeschoven. Ik zou ze in hun nieuwe hoedanigheid niet willen missen. En ik ben heel benieuwd – als ze nog leven – welke rol ze nu, als jij dit leest, in je leven en dat van Aram spelen.
Aram is elf, als je dit leest. Wat is het voor een jongen geworden? Kun je daar iets over zeggen? En gaat zijn volwassen-worden zoals je hoopte en ik nu hoop? In de week dat Aram werd geboren, werd Trump verkozen. Terwijl hij op mijn schoot lag te slapen, keek ik die ochtend het journaal en vroeg me af: in welke wereld kom jij terecht, kleine slaper? En nu de panelen van de geschiedenis steeds sneller lijken te verschuiven – steeds rechtser, steeds extremer, steeds warmer, steeds ongelijker -, vraag ik me dat nog elke dag opnieuw af. Ik hoop dat hij een goed mens zal worden. Dat hij goed zal zijn voor anderen. Ik kan niet wachten om met hem over de wereld en zijn rol daarin te spreken. Heeft hij daar met jou al over gesproken? Hoe kijkt hij aan tegen de wereld die wij hem gaan nalaten? Of ben ik – in al mijn pessimistisch optimisme over zijn toekomst – te vroeg?
Terwijl ik dit schrijf bedenk ik dat tussen nu en het moment dat jij dit leest, een cruciale fase in mijn eigen volwassen-worden aanbreekt. Toen ik kind was, was ik, zoals elk kind, optimistisch en idealistisch, of het nu over zeehondjes, of wereldvrede ging. Ik merk dat ik pessimistischer ben geworden – en nog elke dag meer pessimistisch wordt – over de mogelijkheden om wereldvrede te bereiken en over de principiële goedheid van de mens die nodig is om die vrede te bewerkstelligen.
Maar de keuze die ik dit decennium zal moeten maken, is: wat geef ik aan Aram mee als ik zelf steeds minder geloof dat de wereld te verbeteren is? Ik wil zijn idealisme en optimisme aanwakkeren. Maar hoe valt idealisme te stimuleren als je daar zelf steeds minder in geloofd? Word ik daarmee dan niet zo’n vader die in zijn kind probeert te leggen, wat hem zelf niet gelukt is: de wereld een beetje beter maken? Zadel ik hem dan niet op met een leugen? Of geloof ik dat er met een nieuwe generatie een nieuwe kans komt om het goed te doen? Maar met wat voor een opdracht zadel ik hem dan wel niet op: doe jij maar eens wat wij niet konden.
Om Aram eerlijk voor te kunnen bereiden, moet ik besluiten hoe ik vanaf nu in de wereld wil staan, met alles wat daar nu in gaande is. Ik vind dat een onmogelijke opgave. Ik hoop dat jij daar inmiddels een oplossing voor hebt gevonden. Soms verlang is naar die generatieplek die ik onlangs heb opgegeven: die van zoon, die kon vertrouwen op het feit dat zijn vader alles kon en wist.
Ik zie je over tien jaar. Tot dan alle goeds,
Robbert
Leave a Reply