Eendracht maakt theater – over de Nacht van de Collectieven

Dit artikel verscheen eerder in Etcetera

Er komt een busje het toneel op gereden. Een aantal jonge mensen stapt uit, schudt handen met degenen die uit een verzameling koepeltentjes komen geklauterd. Nieuwe tentjes worden opgezet, campingstoeltjes worden opengeklapt. Het theaterkamp dat de Nacht van de Collectieven heet, is begonnen.

In een loods in Amsterdam-Noord werkten vier jonge collectieven (Lars Doberman, BOG., Nineties Productions en URLAND) twee weken aan die presentatie. Het resultaat, voor een volgepakte en uitgelaten tribune, is een veelkleurige, bizarre, beeldende en muzikale revue van uiteenlopende scènes die toch allemaal om eenzelfde thema draaien: wat betekent het om een verzameling individuen, een (theater)groep, een massa, een collectief, een generatie te zijn?

Vooral die laatste twee zijn natuurlijk bijzonder intrigerende vragen, gezien de hernieuwde populariteit bij jonge theatermakers voor het collectief als organisatorisch principe. De vier groepen die aan de Nacht van de Collectieven werkten zouden nog kunnen worden aangevuld met Schwalbe, De Nwe Tijd, Tijdelijke Samenscholing, Moeremans & Sons, De Theatertroep, De Stormvogels en ongetwijfeld nog een hoop meer. En dan rekenen we al wat oudere groepen als Wunderbaum en De Warme Winkel al niet eens meer mee.

Waar komen die collectieven ineens allemaal vandaan? Zoals onder andere Marianne van Kerkhoven een aantal jaar geleden al eens opmerkte zijn de artistieke en de economische omstandigheden van het theatermaken nauw met elkaar verweven. Het lijkt dus aannemelijk dat de bezuinigingen op de kunsten enerzijds en de institutionalisering van diezelfde kunsten anderzijds een belangrijke rol spelen bij de opkomst van de nieuwe collectieven. Om met het eerste te beginnen: er is voor jonge makers in Nederland weinig geld en ruimte. Waar wel geld en ruimte zijn, is bij instituten, zoals de grote gezelschappen of bij productiehuizen. Maar beiden richten zich toch vooral op regisseurs en geven bovendien een stevige artistieke en zakelijke sturing aan wat er gemaakt moet worden. Niet alleen moet een jonge theatermaker in het profiel van het gezelschap of het productiehuis passen, er moeten ook bezoekcijfers gehaald en voorstellingen verkocht.

Om de structuren heen

Voor een jonge acteur of theatermaker die zich wil bezig houden met artistiek onderzoek is er dus weinig ruimte in de huidige structuur. Het verbaast dan ook niet dat steeds meer jonge acteurs en theatermakers om de structuren heen beginnen te werken. Of zich tot kleine collectieve structuren organiseren die zich richten op gezamenlijk artistiek onderzoek. Misschien dat ze eventueel als collectief subsidie aanvragen, maar de kosten worden gedrukt door heel veel zelf en samen te doen: de marketing, het afwikkelen van de zakelijke bureaucratie, het verkopen van de voorstellingen, het bouwen van decors of het organiseren van randprogramma’s.

Overigens lijkt er een kentering van het systeem aan te komen. Juist door het behoorlijke (artistieke) succes van een aantal collectieven, beginnen die alsnog weer hun weg te vinden binnen de instituties, zoals bij het nieuw gevormde Theater Rotterdam (een samenvoeging van het Ro Theater, Wunderbaum, Productiehuis Rotterdam en de Rotterdamse Schouwburg). Daar krijgen onder andere Tijdelijke Samenscholing, Schwalbe en URLAND een, al dan niet tijdelijke, plek.

Het hernieuwde succes van collectieven lijkt ook samen te hangen met de behoefte aan onderzoek naar nieuwe theatertalen en een, bewust of onbewust, verzet tegen het neoliberale individualisme. Zo is er bij steeds meer jonge theatermakers en acteurs weerstand tegen de grote onderlinge concurrentie die al op school een aanvang neemt. Die concurrentie komt voort uit het gebrek aan werkplekken, waar je eigenlijk alleen nog terecht kan als je je in de artistieke mal van een instituut weet te persen. De hernieuwde populariteit van het collectief als organiserend principe komt dan voort uit het verzet tegen het systeem dat van kunstenaars al op school concurrerende individuen maakt die zich in moeten vechten in een hard en competitief werkveld, waarin je handigheid om het systeem te bespelen misschien wel belangrijker is dan je artistieke vragen.

Nieuwe talen

Ondertussen lijkt een groep jonge makers ook behoefte te hebben aan experimenten waarin gezocht wordt naar nieuwe theatertalen. Theatertalen die aansluiten bij de eerste generatie die is groot geworden met toegang tot de eindeloze informatiestroom van het internet, waarin de traditionele (theater)canon maar een van de cultuuruitingen is waarmee zij vanaf hun geboorte via verschillende media werden overspoeld. Een scène tijdens de Nacht van de Collectieven toont de jongens van de groep die zich bloot en met een helmpje op uit een rijdende auto laten vallen om vervolgens op de Sacre du Printemps rond te dansen. Tot een van hen zodanig wordt opgejaagd dat hij tegen een lamp loopt waardoor zijn vleugels lijken te smelten. De scène is los van culturele referenties al intrigerend, maar hij verbindt ook Amerikaanse actiefilms, Jackass, Strawinsky, performancekunst, de Griekse mythologie en klassiek ballet met elkaar en verwijst en passant ook naar de recente nieuwsberichten over ontgroeningen bij studentenverenigingen. En zo kent elke scène van deze collectieven duizend-en-een verwijzingen naar pop, games, wetenschappelijke literatuur, de actualiteit en de klassieke literatuurcanon.

Daarin ligt dan ook een belangrijk verschil met de legendarische oudere collectieven als Discordia, Het Barre Land, De Roovers, Stan of Dood Paard. Bij deze gezelschappen was en is de (klassieke theater)tekst het uitgangspunt en object van collectief onderzoek. Die tekst wordt door hen in een open spel tussen acteur en toeschouwer ontleed en op nieuwe betekenissen onderzocht. Elke voorstelling, elke gespeelde avond is een doorlopend onderzoek naar de kern van het theater en het toneelspelen. De voorstellingen spelen zich dan ook altijd in het hier en nu van het theater af, in een min of meer open communicatie tussen speler en toeschouwer die samen verantwoordelijk zijn van de betekenis van de tekst en de avond. Het niet-spelen, of het demonstrerend spelen om de communicatie in het hier en nu open te houden en niet weg te zakken in een fictiewereld, is een kenmerk van vrijwel alle oudere collectieven. Al verschillen de groepen in de mate waarin ze hun teksten vastleggen binnen een dramaturgisch concept.

“Dat ligt achter ons”

De emancipatie van de acteur is een belangrijke verdienste van de groepen. Niet langer was de regisseur de artistieke stem van een voorstelling, waarin de acteurs vooral materiaal waren voor diens artistieke visie. De acteurs vonden in hun collectieven een manier om zich aan die artistieke greep te ontworstelen en zelf de waarde van een toneeltekst te onderzoeken op een gezamenlijk gedragen betekenis. Bovendien sloot de organisatievorm van het collectief aan bij een antiautoritaire en marxistische ideologie, waaraan de makers zich verwant voelen en voelden. Daarmee hebben de groepen hun wortels ook in de culturele revolutie van 1968. Het Werktheater, waarvan Discordiaan Jan Joris Lamers een van de oprichters was, kwam direct voort uit Aktie Tomaat, waarin, vanuit een verzet tegen de versteende grote instituten, een nieuw cultuurbestel werd geëist.

Tijdens de Nacht van de Collectieven leest een van de acteurs aan een tafeltje met boeken – toch een veelvoorkomend vormelement bij de oudere groepen – voor uit het hoofdstuk over collectieven in ‘Het Postdramatische theater’ van Hans-Thies Lehmann, waarin onder andere het werk van Het Barre Land en Dood Paard wordt besproken. Om daarna het boek dicht te slaan met de veelzeggende opmerking: “Maar dat ligt achter ons.”

De opmerking werd door het jonge publiek op een grote lach onthaald, maar helemaal waar is het niet. Want er zijn nog altijd een aantal artistieke kenmerken die de oudere met de nieuwe collectieven verbinden. De belangrijkste zijn daarvan is het belang van het hier en nu en het gezamenlijke artistieke onderzoek. Natuurlijk is die erkenning van de theatrale constructie in de communicatie tussen de acteur en de toeschouwer inmiddels gemeengoed in het Nederlandstalige theater, mede dankzij in de artistieke invloed van de oudere collectieven. Dat jonge theatermakers die invloed meenemen in hun eigen werk is niet zo verwonderlijk. Maar toch verschillen de groepen daarmee van een aantal leeftijdsgenoten. Regisseurs, zeker die voor de grote zaal gaan regisseren, zoals Olivier Diepenhorst of Thibaud Delpeut, lijken weer een voorkeur te ontwikkelen voor de vierde wand. Dat geldt ook voor meer experimentele regisseurs en makers, zoals Davy Pieters, die hermetische fictieve ruimtes creëert waarin het publiek soms wel wordt aangesproken, maar dan als bezoekers van die fictieve ruimte. Niet in het theater in het hier en nu.

Multidisciplinair onderzoek

Bij de nieuwe collectieven worden nauwelijks meer toneelrollen gespeeld, al zijn er uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld De Theatertroep. De collectieven staan vooral als zichzelf op het toneel om een onderzoek te presenteren. En ook de presentatie van het onderzoek als kern van de voorstelling delen veel collectieven met de oudere generatie. Alleen is de (toneel)tekst en het spelen niet langer datgene, of het enige dat onderzocht wordt.

Een van de redenen daarvoor is dat de collectieven niet langer alleen maar bestaan uit acteurs. Zo kennen meerdere collectieven leden die als muzikant zijn opgeleid of zowel acteur als muzikant zijn, zoals URLAND (Jimi Zoet), Tijdelijke Samenscholing (Stan Vreeken) en Lars Doberman. Tegelijkertijd zijn er ook leden die bijvoorbeeld een interesse hebben in techniek en nieuwe media, zoals in het geval van URLAND. Door die interdisciplinaire samenstelling van de groepen en de interesse in bredere culturele referenties dan de tekstcanon alleen, ontstaat interessant nieuw onderzoek naar de relevantie van theater voor de 21e eeuw. Waar de oudere collectieven nogal eens de neiging hebben en hadden om zich in het theatrale onderzoek op te sluiten in het theater en daarbij de rest van de wereld buiten te sluiten, draaien de nieuwe collectieven zich naar buiten in een poging hun onderzoek te koppelen aan een groter maatschappelijk engagement. Hun voorstellingen zijn dan ook vaak een theatraal verslag van die zoektocht.

Elk collectief heeft daarvoor zijn eigen methoden. Zo gingen De Nwe Tijd en Tijdelijke Samenscholing op reis naar respectievelijk Groenland en New Orleans om van die reizen theatraal en muzikaal verslag te doen in de voorstellingen ‘Heimat 2’ en ‘The big easy’. URLAND zoekt het in technisch onderzoek en doet in de internettrilogie ‘Prometheus Ontketend’ een poging te onderzoeken wat nieuwe technologieën betekenen voor het theater en voor de menselijke communicatie. Zo was ‘EXPLORER’ een verkenning naar hoe motion capture (het via de computer vertalen van bewegingen van acteurs naar de bewegingen van digitale personages) de acteur letterlijk kan laten verdwijnen, of juist volledig op kan laten gaan in een andere, niet bestaande, werkelijkheid. Mimecollectief Schwalbe onderzoekt hoe het het publiek een fysieke en actieve ervaring kan laten ondergaan. Zo kon het publiek in ‘Schwalbe zoekt massa’ meedoen om samen een grote en continu bewegende massa te vormen. In ‘Schwalbe speelt een tijd’ bouwde het collectief gedurende zes nachtelijke uren een aantal decors op en af, wat niet alleen een fysieke inspanning van de makers, maar ook van het publiek vroeg. BOG. gaat meer uit van de tekst, maar probeert via die tekst het individuele en het collectieve te verbinden: door interviews met experts te houden, maar ook door vragen aan hun vaste bezoekers voor te leggen, verzamelt het collectief individuele verhalen en ervaringen die het in de voorstelling stapelt tot een collectief groter verhaal. Een verhaal waarin al die verschillende perspectieven een plaats krijgen in een door de spelers voorgedragen, poëtische toneeltekst. De buitenwereld, de techniek, de toeschouwer, de actualiteit: ze krijgen allemaal een actieve rol toebedeeld in de voorstellingen van de nieuwe collectieven. In die zin trekken de groepen het collectief-zijn door naar de toeschouwers en de wereld buiten het theater. Wat dat betreft is er bij veel groepen een groot, zij het impliciet, politiek engagement. Voor hen lijkt de collectieve theaterervaring een reactie te zijn op de gefragmenteerde en individuele samenleving. In die zin vallen organisatievorm, inhoud en maatschappelijke engagement met elkaar samen.

Metamodernistische obsessie

Maar de leden van de collectieven zijn ook kinderen van de ironische en post-postmodernistische 21e eeuw met een broertje dood aan kritiekloos collectivisme en politieke stelligheid. Of, als je het negatief wilt stellen, lijden zij aan een metamodernistische obsessie met de eindeloze nuance. Een eenduidige waarheid bestaat voor hen niet. Alleen verschillende (individuele) perspectieven en een oneindige hoeveelheid informatie, culturele identiteiten en referenties.

Een dergelijke visie op de werkelijkheid zou uiteraard het hele idee van een collectief kunnen ondergraven. De Nacht van de Collectieven was dan ook te lezen als een worsteling met wat collectiviteit in 2016 dan eigenlijk nog betekent. Zo probeert Thomas Dudkiewicz een wetenschappelijke tekst over het politieke engagement van collectieven voor te lezen, terwijl een dichte massa kruipende zombies er met zijn microfoon vandoor gaat. In een andere scène probeert de groep met spandoeken iets politiek geëngageerds over collectiviteit te zeggen. Dat mislukt faliekant, omdat het onmogelijk blijkt de verschillende leden van het collectief op een lijn te krijgen en de boodschap leesbaar te krijgen. De spanning tussen collectief en individu en de onmogelijkheid om zo tot harde politieke stellingname te komen wordt daarmee in een simpel en sterk beeld vervat.

Die spanning tussen individualisme en gezamenlijkheid wil echter niet zeggen dat een zekere mate van collectiviteit onmogelijk is. Niet voor niets speelt het samen muziek maken zo’n belangrijke rol tijdens de Nacht. Of het nu een meerstemmige a-capella samenzang is of een gezamenlijk gespeeld rocknummer, waarin ook de a-muzikalen uit de groep een rol krijgen toebedeeld: op zo’n moment vormt de groep wel degelijk een collectief, zij het bestaande uit individuen met verschillende instrumenten. Net zo goed als dat de individuele collectieven tijdens de Nacht in staat zijn een supercollectief te vormen: die samenwerking mag dan een worsteling zijn, het is wel een gezamenlijke worsteling waarbij er naar elkaar geluisterd dient te worden en op elkaars ideeën dient te worden gereflecteerd. Zoals mooi wordt verbeeld in de scène waarin de groep rond een microfoon zit als ware het een kampvuur en alle leden een voor een hun lievelingscitaat voorlezen. Hoe divers die citaten ook mogen zijn, de gedeelde ervaring van het luisteren, maakt het tot een collectieve gebeurtenis. En als Thomas Dudkiewicz met het publiek het lied ‘Steek je hand op, als je … bent’ zingt, waarin de … steeds een ander groepskenmerk is (links, rechts, moe, muziekliefhebber, buikgrieppatient enz), ontstaan er in het publiek steeds wisselende kleine collectieven die onderdeel zijn van het grotere geheel.

Veelheid

Zo weet het supercollectief de tegenstelling tussen individualisme en collectivisme deels op te heffen en tegelijkertijd iets over de hernieuwde relevantie van collectieven voor het theater te zeggen. Juist de veelheid aan culturele referenties, disciplines en vragen die elk collectief onderzoek aan de voeten van het publiek neerlegt, maakt het ervaren ervan een collectieve gebeurtenis. Het is geen toeval dat vrijwel elke voorstelling van de nieuwe collectieven open is voor vele mogelijke interpretaties. Juist door die veelheid aan referenties, is ook een veelheid van betekenissen mogelijk. De groepen dringen het publiek geen betekenis op: het ontstaan van een betekenis is een collectieve verantwoordelijkheid tussen groep en toeschouwer. In de wervelende mensenmassa die ‘Schwalbe zoekt massa’ is, wordt niet alleen op het toneel een massa individuen tot een collectieve beweging gebracht. De voorstelling maakt bij elke toeschouwer individuele interpretaties los: voor de een gaat het over de snelheid van deze tijd, voor de ander over de gedweeheid waarmee we de massa volgen. Maar uiteindelijk nodigt de voorstelling tot een individueel-collectief denken over massa’s, waarbij elke mogelijke interpretatie een juiste is. In de voorstelling GOD van BOG. buitelen de mogelijke perspectieven op God en religie over elkaar heen, zonder dat daarover een standpunt wordt ingenomen. Juist dat laat de toeschouwer vrij om te associëren en te reflecteren over hoop, troost en zekerheid. Daarmee ontstaat een collectief denken tussen groep en publiek, waarin elke individuele gedachte waar mag zijn en bijdraagt aan de collectieve gedachte.

Ook de Nacht van de Collectieven deed een uitzinnig collectief aanbod aan referenties, gedachten, beelden, teksten en ideeën. Een aanbod waarin elk publiekslid – deel van het die avond aanwezige collectief – onbekommerd individueel mentaal kon grasduinen. Het individuele denken, kortom, als een zinvolle, collectieve handeling.

Comments

One response to “Eendracht maakt theater – over de Nacht van de Collectieven”

  1. Eva van der Weerd Avatar
    Eva van der Weerd

    Beste Robert,

    Wat een mooi artikel. Ik schrijf op dit moment mijn masterscriptie over nieuwe theatercollectieven (en vooral hun relatie tot engagement) en jouw artikel is erg bruikbaar. Ik vroeg me af: weet je nog uit welke tekst de verwijzing naar Marianne van Kerkhoven in de zin “Zoals onder andere Marianne van Kerkhoven een aantal jaar geleden al eens opmerkte zijn de artistieke en de economische omstandigheden van het theatermaken nauw met elkaar verweven.” vandaan komt? Ik geloof absoluut dat ze dit gezegd of geschreven heeft, maar kan de oorspronkelijke bron niet zo snel vinden en heb die wel nodig als ik dit overneem.

    Groetjes,
    Eva van der Weerd

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.