We weten steeds meer van ons verleden, noch van onze samenleving, noch van het theater – met als resultaat een ‘theater van het eeuwige nu’. Daarin is het makkelijk verdwalen, betoogt Robbert van Heuven. En niet alleen dat: we ontwikkelen ons ook niet meer.
De bewust rommelige esthetiek en de brutale deconstructie leken rechtstreeks uit de periode eind jaren tachtig, begin jaren negentig te komen. Het deed denken aan werk van Gerardjan Rijnders en Frans Strijards. De meester en Margarita van het jonge acteurscollectief Stormvogels behoort niet tot de beste voorstellingen van afgelopen seizoen, maar die herontdekking van een wat in onbruik geraakte theatertaal vond ik interessant. Toen ik regisseur Julie Van den Berghe, die de groep had begeleid, daarop aansprak bleek dat er van herontdekking geen sprake was; zij en haar acteurs kenden het oudere werk van Rijnders en Strijards niet. Het was van voor hun tijd. Ik zag historische verbanden tussen voorstellingen die er niet waren, althans niet bedoeld. De theatertaal van de Stormvogels was geen knipoog of hergebruik, het bleek een onbewust opnieuw uitgevonden wiel.
Maakbaarheid
Ironisch genoeg was het nu juist het postmodernisme, waarin de voorstellingen van Rijnders en Strijards te passen zijn, dat ons loskoppelde van de geschiedenis, door afscheid te nemen van de grote verhalen, van het geloof in maakbaarheid. Je zou ook kunnen zeggen dat het postmodernisme de samenleving definitief verbrokkelde tot een verzameling individuen – ‘There is no such thing as society,’ zei Margaret Thatcher in dezelfde periode. En ook een individu kent geen grotere geschiedenis dan zijn individuele levenswandel van wieg tot graf. Voor een menselijke geschiedenis die het individuele overstijgt, is nu juist een gemeenschap nodig. Datzelfde geldt voor een ideologische visie op de toekomst; ook die rust op een idee voor een (betere of andere) gemeenschap.
In het artikel ‘Among the disrupted’ in The Sunday Book Review van The New York Times voegt Leon Wieseltier daar nog het verlies van het humanisme en de opkomst van het sciëntisme, aan toe. ‘De notie dat de niet-materiële dimensies van het leven uitgedrukt moeten worden in materiële dimensies,’ schrijft hij, ‘en dat niet-wetenschappelijke begrippen vertaald moeten worden in wetenschappelijke begrippen die we als “kennis” willen beschouwen, is steeds populairder zowel binnen als buiten de universiteit, waar de geesteswetenschappen worden weggezet als zacht, onpraktisch en te weinig nieuw.’
Van die tendens en de bijbehorende bezuinigingen hebben de geesteswetenschappen, bibliotheken en archieven last. En het leidt tot een matige kwaliteit van het onderwijs, waar ook de verbinding met het verleden lijkt zoek te raken. De daar aanwezige nadruk op het ‘ontdekkend leren’ is in combinatie met de oneindige hoeveelheid informatie op het internet twijfelachtig. Inderdaad is de hele menselijke geschiedenis op het internet te vinden. Maar dan moet je wel weten wat je wilt vinden. En als je het eenmaal gevonden hebt, moet je dat wel in de juiste historische context kunnen plaatsen en de bron op de juiste waarde weten te schatten. Zonder die vaardigheden sneeuwen onze banden met het verleden onder in de veelheid van het vindbare. De geschiedenis is een uitgestrekt bos, zei historicus Tony Judt. Daarin kun je alleen je weg vinden als er historici en historische kennis zijn om richtingwijzers te plaatsen en paadjes te banen.
Overlevering
De Duitse theatercriticus Peter Kümmel ziet het verdwijnen van onze relatie met het verleden vooral terug in de manier waarop het post-dramatische theater met de toneelcanon omgaat. Hij ziet, schrijft hij in zijn artikel ‘Sie sprechen nicht zu uns’, alleen nog maar zombies op het toneel, levende doden. Elk personage in een klassieke tekst wordt inmiddels door de regisseur en de acteur van een hedendaags commentaar voorzien, als signaal dat we dit historische personage vooral niet serieus hoeven te nemen. ‘De gemiddelde acteur,’ schrijft Kümmel, ‘gelooft niet meer in de wereld die hij toont. Erger nog, hij gelooft niet meer in het personage dat hij speelt. Hij houdt het niet voor mogelijk dat dat personage nog zou kunnen bestaan – omdat hij het ook niet voor mogelijk houdt dat hij in de positie zou kunnen zijn om dat personage te laten ontstaan. Het personage spreekt niet tot hem, hoe zou hij het dan tot ons kunnen laten spreken?’
Het resultaat is een theater in het eeuwige nu, dat zich niet verbindt met toekomst en verleden. ‘Zo verdwijnt de veerdienst die pendelt tussen voorgangers en opvolgers: het idee van de overlevering. (…) Wie onwillig is zich een vorig leven voor te stellen waaraan hij niet heeft deelgenomen, is ook moeilijk in staat zich een leven voor te stellen waaraan hij in de toekomst graag zou deelnemen, laat staan een toekomstig leven waarvan zijn nageslacht deel zou kunnen uitmaken.’ Het is niet moeilijk om in de door Kümmel beschreven speelstijl ook een deel van het Nederlandse theaterlandschap te herkennen. Opmerkelijk genoeg waren, deels althans, Rijnders en Strijards daar de voorlopers van.
Ook Wieseltier merkt op dat een samenleving niet kan zonder het overdenken van zijn eigen positie en de mensbeelden waarop zij is gebaseerd. Cultuur, geschiedenis en filosofie vind je bijgevolg in elke maatschappij terug: ‘Waar sterfelijke wezens zijn die nadenken over hun sterfelijkheid, waar eindige wezens peinzen over hun eindigheid is er, op een bepaald intellectueel niveau, filosofie.’
We bevinden ons immers niet toevallig hier en nu en ook onze samenleving en onze moraal kwamen niet uit de lucht vallen. Er heeft een specifieke beweging plaatsgevonden door ruimte en tijd om precies op dit moment hier te belanden. Zonder besef van die verplaatsing ben je eeuwig verdwaald, omdat je niet weet waar je vandaan komt, maar ook op basis van de vorige beweging niet in staat bent te voorspellen waar je heen wilt of kunt.
Theatraal erfgoed
En toch dreigen we ook in het Nederlandse theater de banden te verliezen met het verleden en met de artistieke ontwikkelingen die ons precies tot dit punt in het heden hebben gebracht. Dat theatermakers daardoor verdwalen in het heden is te zien aan de steeds opnieuw uitgevonden wielen en aan het feit dat ze, opgejaagd door de politiek, steeds hijgeriger maatschappelijke trends najagen, daarmee de veerdienstfunctie vergetend.
Die ontwikkeling houdt zoals gezegd verband met het maatschappelijk in diskrediet raken van het verleden, maar ze wordt door een aantal veel banalere ontwikkelingen versterkt. Er is bijvoorbeeld nauwelijks nog tijd en geld voor voldoende repetities. Als freelance dramaturg krijg ik meestal maar voor een beperkt aantal dagen betaald, wat het lastig maakt om diepgaand onderzoek te doen naar de verhouding van het onderwerp en de vorm van de te maken voorstelling tot het verleden. En als ik als onderbetaalde, doch enthousiaste dramaturg die research zou willen doen, dan wordt dat me steeds moeilijker gemaakt. Het Theater Instituut Nederland speelde daarin voorheen een belangrijke rol, maar sinds zijn archief ligt opgeslagen ergens in opslag in Amsterdam Zuid Oost is informatie over de opvoeringsgeschiedenis van een toneeltekst of gezelschap nog maar moeilijk te vinden. Gezelschappen dreigen door tijd- en geldgebrek hun eigen archief niet meer goed bij te houden, waarmee de banden tussen heden en verleden nog verder verkruimelen. Niet voor niets riep een aantal dramaturgen het ministerie van OCW en de Raad voor Cultuur op aandacht te besteden aan de gebrekkige staat van het theatraal erfgoed.
Ook de theaterkritiek speelt een twijfelachtige rol bij het verdwijnen van de banden tussen heden en verleden. In recensies worden evaluaties steeds vaker onderbouwd met het subjectieve gevoel dat de voorstelling in het hier en nu opriep. Was het spannend, ontroerend, opzwepend? Veel minder gaat het over de vraag wat de voorstellingen verbindt met de (opvoerings)geschiedenis van de makers, welke ideeën over de samenleving er worden geschetst, naar welke nieuwe inhouden er wordt gezocht, welke vormexperimenten er worden uitgevoerd en hoe die zich verhouden tot eerdere experimenten.
Ik zou graag het beperkte aantal woorden dat we als recensenten tot onze beschikking hebben de schuld geven, maar dat is het niet alleen. Kranten worden ook maar gemaakt door mensen. Ook bij mijn eigen krant Trouw, die zich toch afficheert als ‘misschien wel de beste krant van Nederland’, is een verschuiving gaande waarbij diepere duiding plaatsmaakt voor artikelen die de lezer aanspreken op een subjectiever gevoels-niveau. Van deze verschuiving blijven onze recensies niet gevrijwaard. Als de maatschappelijke nadruk ligt op subjectief gevoel, op het eeuwige nu, als bij de gemiddelde Nederlander het historisch besef langzaam verdwijnt, dan is dat bij de krant en zijn medewerkers ook het geval.
Trends
Verdwalen in het heden is ook problematisch voor de beweging richting de toekomst. Inhoudelijk verwijst ‘het theater van het eeuwige nu’ vooral naar zichzelf, zoals ook Kümmel aantoont. Of het rent krampachtig achter maatschappelijke trends aan om iets over vluchtelingen, yoga of corrupte Limburgers te zeggen, zonder zich rekenschap te geven van het historische kader waarbinnen die thema’s zich ophouden.
Het theater mist daardoor de mogelijkheid om een stap achteruit te doen en het nu te beschouwen als scharnierpunt voor verleden en toekomst en vanuit die positie op die onderwerpen te reflecteren. Waar komt het denken, waar komt onze samenleving vandaan? Waar gaan ze naartoe? Waar wíllen we naartoe? Ook hier wreekt zich weer de uitholling van geld en tijd, waardoor onderzoek en verdieping onbetaalbaar en onhaalbaar worden.
Ook qua vorm valt de verbinding met de toekomst weg als de kennis van het verleden verdampt. Er wordt dan immers niet voortgebouwd op wat er al was, op de vormentaal waarvan de grammatica al bestaat, op experimenten die eerder al zijn gedaan. Als we telkens opnieuw het wiel moeten uitvinden, komen we nooit toe aan het uitvinden van de motor. We roepen zo vaak tegen beleidsmakers dat de kunsten de research- en development-afdeling van de samenleving zouden zijn. Zoals Ford zijn auto niet kon ontwerpen zonder de uitvinding van het wiel en de cd nooit zou zijn uitgevonden zonder de wasrollen van Edison, zo kan ook de kunst niet zonder het opstapje van het verleden om de toekomst in te stappen. Dan blijven we eeuwig ronddolen in het nu, zonder ook maar een stap vooruit te komen. Zo worden, samen met de arbeidsomstandigheden, ook de kracht en de betekenis van theater als kunstvorm langzaam uitgehold.
Leave a Reply