Drie theatermakers, een theaterdirecteur en een zakelijk leider. Alle vijf relatieve buitenstaanders, maar wel zeer betrokken bij de Nederlandse mime. Theatermaker zette ze rond de tafel voor een gesprek over hun liefde voor het genre. ‘Het gaat om de dialoog met het publiek.’
Theatermakers Nicole Beutler (nbprojects), Jetse Batelaan (Theater Artemis) en Moniek Merkx (Maas theater en dans) staan erom bekend graag met mimers te werken in hun voorstellingen. Producent Maarten van der Cammen van Theaterzaken Via Rudolphi zorgt dat hij ook mimers in zijn pakket heeft. En Cees Debets, directeur van Theater aan het Spui in Den Haag, maakt doelbewust ruimte in zijn programmering voor mimevoorstellingen. Samen gaan ze in gesprek over de kracht van mime en de waarde die mime kan hebben bij het verstevigen van de band tussen theater en publiek. ‘Voor mime is geen voorkennis nodig.’
Nicole, Jetse en Moniek, jullie werken in jullie voorstellingen graag met mimers. Waarom?
Jetse Batelaan: ‘Ik laat mijn materiaal tijdens de repetities ontstaan. Mimers kunnen goed omgaan met zo’n werkproces. Ze begrijpen hoe het collectief kan worden zonder dat er eindeloos wordt gepraat. Ze creëren mee. Tekstacteurs willen hun aanwezigheid graag legitimeren ten overstaan van de toeschouwers. Ze willen weerbaar spelen, zich verdedigen voor het feit dat er mensen naar ze kijken. Dus moeten ze iets virtuoos doen. Mimers voelen nooit de behoefte om iets knaps of dramatisch te doen voor de toeschouwer. Ze kunnen heel goed nietsdoen. Daarmee is hun aanwezigheid dezelfde als die van de toeschouwer. Het zijn allemaal lichamen in de ruimte, waarvan een deel kijkt en een deel speelt.’
Nicole Beutler: ‘Als maker heb je een idee over wat theater moet zijn. Ik hou zelf niet van voorstellingen waarin de passieve toeschouwer een spektakel krijgt voorgeschoteld. Theater bestaat uit lichamen die samen iets construeren, waarbij de toeschouwer altijd betekenis projecteert op wat hij ziet. Ik werk graag met mimers omdat ze goed kunnen aanvoelen wat het publiek op elk moment van de voorstelling aan betekenis zou kunnen zien. Als de speler zich bewust is van die potentiële betekenis leidt dat tot een rijkere uitwisseling tussen speler en publiek.’
Moniek Merkx: ‘Mimers zijn ook makers en dat makerschap zie je terug in dat bewustzijn. Ze doen niet anders op school: materiaal maken, onderzoek doen naar het lichaam in de ruimte, zelfonderzoek. Daardoor zijn mimers sterk zichzelf op het toneel. Dat heeft ook zijn beperkingen: ze kunnen minder goed dingen doen die ver van ze afliggen dan acteurs. Die hebben minder moeite met echt spelen.’
Batelaan: ‘Acteurs denken in tekst en in stil spel. Mimers maken dat onderscheid niet, voor hen is spreken net zo goed een lichamelijke handeling. Het gaat minder om wat ze zeggen dan om hoe ze het zeggen. Met De dag dat de papegaai ook wat wilde zeggen wilde ik bijvoorbeeld een choreografie van woorden maken. En in De man die alles weet heeft René van ’t Hof wel tekst, maar kan hij zich daar niet achter verschuilen. Hij is naakt ten opzichte van het kleuterpubliek. Hij moet zich dus ten overstaan van dat publiek verhouden.’
Maarten en Cees, jullie zijn zelf geen makers, maar zien ook graag mimers op het toneel. Wat spreekt jullie daarin aan?
Maarten van der Cammen: ‘Mimers zijn in het hier en nu, ze verschuilen zich niet en juist daarom is mime zo’n communicatieve theatervorm. De vierde wand is voor hen achterhaald; ze zitten dicht op het publiek. Dat publiek hoeft bovendien geen verhaaltje te volgen, het wordt op een associatief niveau aangesproken in plaats van op een intellectueel niveau.’
Cees Debets: ‘Wat me als theaterdirecteur bevalt aan dit gesprek is dat het gaat over de dialoog die plaatsvindt tussen podium en publiek. Jullie beschrijven eigenlijk een fluïde proces, waarin ik als publiek moet meewerken aan het eindproduct. Ook bij Ja, ja, ja, jullie hebben hele mooie spulletjes van Jetse moet je als bezoeker meewerken, anders werkt de voorstelling niet. Die manier van kijken is niet voor iedere toeschouwer even makkelijk, daar moet je sommigen bij helpen. Neem Hideous (wo)men of The immortals van Boogaerdt en Van der Schoot. Er zitten daar ook mensen in de zaal die die code weigeren te accepteren en boos weglopen. Gelukkig zet bij Boogaerdt en Van der Schoot de dialoog zich voort tot na de voorstelling. Hun houding in de voorstelling is dezelfde als die bij het nagesprek na afloop; ze staan daar met een soort kwetsbaarheid, maar ook met een grote drift tot communiceren. Ze zoeken mee met het publiek, waardoor er een dialoog kan ontstaan, ook als iemand zegt: ik vond het verschrikkelijk.’
Waarom vind je het zo belangrijk om dat soort voorstellingen aan een publiek te laten zien?
Debets: ‘Ik vind het essentieel om te laten zien dat er in het theater ook andere vormen zijn dan een rechttoe-rechtaan-verhaal. Ik wil alles laten zien wat er in Nederland aan goeds wordt gemaakt en probeer daar de beste omstandigheden voor te creëren. Het is tof als een voorstelling iets teweegbrengt, als makers en publiek tijdens en na de voorstelling delen in elkaars wereld. Het gevaar is dat we alleen nog maar tonen wat mensen kennen. Mimers zijn echt van deze tijd; ze zijn niet bang voor hybride vormen. Voor mij zit daarin een belangrijke belofte voor de toekomst. De grenzen moeten opgerekt en dat maakt voorstellingen de moeite waard die niet alleen taal als uitgangspunt nemen.’
Merkx: ‘Dat beeldende fysieke en multimediale lijkt ook steeds normaler te worden voor een groter publiek.’
Batelaan: ‘Veel theater staat in relatie tot het wereldrepertoire en wat daar al eerder mee is gedaan. Maar die kennis verdwijnt bij het publiek. Voor mime is voorkennis niet nodig. Toeschouwer en mimer beginnen allebei bij nul en de communicatie tussen de partijen ontstaat ter plekke. Dat is heel democratisch. Ik vind het zelf fijn om als toeschouwer naar mimers te kijken, juist omdat ik door het ontbreken van een fictief verhaal zelf de ruimte krijg. Maar voor sommige toeschouwers kan dat een heftige ervaring zijn. Toen Toe vader drink ergens op tournee was en de acteurs al twintig minuten hevig aan het mimen waren, riep iemand vanaf de tribune: “Jullie mogen beginnen, hoor!”’
Debets: ‘Dat ongemak herken ik. Het publiek wil vermaakt worden en een code meekrijgen hoe het moet kijken. Maar bij The immortals duurt het vrij lang voordat je de constructie herkent.’
Beutler: ‘Als mensen zo hard zoeken naar een code zien ze het werk zelf niet meer.’
Debets: ‘De jongeren bij Ja, ja, ja… waren heel enthousiast, maar zeiden ook: het was nog niet eens echt begonnen. De kijkcode wordt onmiddellijk ter discussie gesteld.’
Beutler: ‘De verschrikkelijkste voorstellingen zijn ook vaak de voorstellingen die je nooit meer vergeet. Je kunt niet overal meteen voldoening uit halen. Ik ben vast niet de enige die daarom graag zoekt naar het onbekende, voorbij de clichés. Ik weiger te denken dat een publiek dat niet zou willen.’
Maarten, jullie namen met Via Rudolphi de behoorlijk abstracte afstudeervoorstelling van mimer Marijn Brusaard op in jullie tournee Het debuut, met de beste afstudeervoorstellingen. Waarom?
Van der Cammen: ‘We kozen voor Marijn omdat hij simpelweg een fantastische voorstelling had gemaakt. Maar we hadden hem nooit in zijn eentje door het land kunnen sturen. Ingebed tussen de andere voorstellingen ging dat wel. Zo kunnen we het publiek ook laten kennismaken met dit soort voorstellingen. De meeste nagesprekken bij Het debuut gingen over Marijns voorstelling. Wij strijden voor zulk soort aanbod omdat we het zelf zo goed vinden. Wij kiezen de makers die we zelf leuk vinden, al moeten ze natuurlijk wel minstens dertig keer te verkopen zijn. Maar de eerste vraag is: vinden we het zelf mooi of belangrijk?’
Debets: ‘Ik moet er ook hard voor vechten. Maar ik vind: als je samen in een zaal zit en daar iets bijzonders meemaakt, dan wordt het allemaal net iets leuker. Nadenken, bespiegelen, dat zijn primaire behoeften. Marijn Brussaard is een goed voorbeeld. Ik zag zijn voorstelling op de Theaterschool met ouders en docenten en daar gebeurde iets magisch. Maar diezelfde magie zag ik ook ontstaan bij ons in de zaal, met een totaal ander publiek. Ik word daar enthousiast van.’
Welke invloed heeft de mime op het theaterveld?
Merkx: ‘Mime is in de periferie begonnen. Toen ik ermee begon werd het woord niet eens uitgesproken. Sinds de Mimeopleiding in de Amsterdamse Jodenbreestraat terechtkwam, in hetzelfde gebouw als de andere theateropleidingen, is er meer kruisbestuiving gekomen. De mime werd langzaam ontdekt. De mime heeft ook in het jeugdtheater een grote boost gekregen, omdat er altijd opnieuw naar nieuwe vormen wordt gezocht. Toen we Jetse, René Geerlings, Bianca van der Schoot en Suzan Boogaerdt naar Theatergroep Max haalden (een van de voorlopers van Maas theater en dans, red.), waren we zo’n beetje de enige. Nu is het overal heel normaal om met mimers te werken.’
Batelaan: ‘Toen ik afstudeerde trof ik een postmodern theater aan. Een versplinterde werkelijkheid, zonder betekenis of communicatie. Ik herkende dat wel, want ik wist zelf ook niet meer wat het grote verhaal was. Maar ik dacht dat er toch iets universeels moest zijn, iets wat we als mensen delen, wat het waardevol maakt om ons te verenigen. Die gedachte deelde ik met makers als Lotte van den Berg en Boukje Schweigman. In onze eerste voorstellingen speelden openheid en het geven van betekenis zonder woorden een belangrijke rol. Laten we weer eens stil zijn en luisteren, als een soort reset. Zodat we daarna dingen weer opnieuw kunnen formuleren. Dat soort voorstellingen konden we maken doordat die mimespelers, de Mimeopleiding en de mimetraditie er waren. Daar ben ik schatplichtig aan.’
Debets: ‘Er is inderdaad een enorm divers landschap tot stand gekomen. Wat bedoelen we eigenlijk nog met mime? Dat het uitgangspunt niet talig is. Maar dat loopt van de performances van Boogaerdt/Van der Schoot tot Jakop Ahlbom, die met de revitalisering van een oude theatervorm als illusionisme weer een groot publiek aanspreekt.’
Merkx: ‘Ondertussen is Marlies Heuer, begonnen in de mime, een van de beste actrices van Nederland. Het is eigenlijk verbazingwekkend hoe weinig er op de Mimeopleiding is veranderd de afgelopen veertig jaar. Zo blijft het contact met de werkpraktijk heel belangrijk. Er wordt altijd erg veel met mensen uit de praktijk gewerkt. Zij houden de school actueel.’
Beutler: ‘Mime dekt eigenlijk de lading van de school niet. De school komt voort uit de mime corporel, maar is veel meer dan dat. Het is een beeldende theateropleiding die alle facetten van het maken behandelt.’
Debets: ‘Ik ga een pleidooi houden voor het woord mime. Bij fysiek theater denkt iedereen toch te veel aan sterke mensen die dingen gaan omduwen.’
Merkx: ‘Zet jij dan het woord “mime” op je posters?’
Debets: ‘Nee, naar het publiek toe gebruik ik het eigenlijk niet. Ik zeg eerder: “Jetse Batelaan heeft een nieuwe voorstelling.” Met het woord “mime” creëer ik toch te veel verwarring.’
Beutler: ‘Toen ik uit Duitsland kwam, wist ik helemaal niet dat er zoiets als mime bestond. Mime is een van de dingen die het Nederlandse theaterlandschap veel rijker en diverser maakt dan het Duitse. Vormen veranderen hier dan ook sneller.’
Batelaan: ‘Het is wel grappig dat als ik op een Duitse theaterschool met acteurs werk, ik altijd in de gymzaal wordt neergezet en alle studenten in gymkleren binnenkomen.’
Foto Rhythm of the night: Jochem Jurgens
Leave a Reply