Spreken met één stem – reconstructie talentontwikkeling

Talentontwikkeling: reconstructie van een dialoog. Wat tijdens de bezuinigingen niet lukte, ging deze zomer ineens wel: het lukte de kunstsector om ongewenst kunstbeleid bij te sturen. TM zocht uit waarom haar protest in de casus Bussemaker en talentontwikkeling wel succesvol was.

Het kan dus: een eensgezind kunstenveld. Op 23 oktober stuurde minister Bussemaker een brief naar de Tweede Kamer met haar nieuwe plannen voor een tijdelijke regeling op het gebied van talentontwikkeling. Het plan was voor een groot deel afkomstig uit de kunstsector zelf en werd daar breed gedragen. Datzelfde veld had eerst een ander plan van het ministerie van OCW naar de prullenbak verwezen.

Het is bijna onvoorstelbaar dat een sector die moeite had om zelfs in de aanloop naar de bezuinigingen van 2013 met één mond te spreken nu ineens gezamenlijk ministerieel beleid wist bij te buigen. Het is een relevante vraag waarom het nu eens wel lukte om politieke invloed te verkrijgen en te gebruiken, al was het maar omdat het antwoord belangrijke lessen kan opleveren voor de aanloop naar het nieuwe kunstenplan.

Een politiek veld dat precies goed ligt, een nieuwe wind door het ministerie van OCW, een zich snel voltrekkend politiek leerproces van een groep geëngageerde makers en een Tweede Kamerdebat dat precies samenviel met het Nederlands Theater Festival. Alle dragen bij aan het antwoord, bleek uit de gesprekken die Theatermaker met een aantal betrokkenen voerde voor onderstaande reconstructie.

In gesprek

Om met het politieke veld te beginnen: als je iets aan het beleid wilt veranderen moet de beleidsmaker luisteren. Dat luisteren past wel binnen de nieuwe toon die de minister en het ministerie aanslaan jegens het kunstenveld. Na de autistische bestuursstijl van Halbe Zijlstra wil zijn opvolger Jet Bussemaker graag met het veld in gesprek. Zeker als het gaat om talentontwikkeling, dat ze tot kernpunt van haar beleid heeft bestempeld.

Hoewel Bussemaker ongetwijfeld een groot hart heeft voor jonge kunstenaars is die nadruk ook een strategische politieke keuze. Het cultuurbeleid dat ze heeft uit te voeren is een erfenis van haar voorganger. Er is haar weinig herstelruimte gegund, omdat regeringspartner VVD niet zal dulden dat het ‘succesvolle’ beleid van ‘haar’ staatssecretaris door Bussemaker weer wordt afgebroken. Dat betekent onder andere dat de wegbezuinigde productiehuizen onder haar bewind niet zullen terugkeren. Door zich te profileren op het politiek ongevaarlijke gebied van talentontwikkeling kan Bussemaker nog iets van bestuurlijke daadkracht laten zien.

Omdat Bussemaker beloofde voor de zomer van 2014 haar visiebrief over het toekomstige cultuurbeleid naar de Kamer te sturen, besloten Andrea van Wingerden en Leonie Clement van Festival Cement in maart van dat jaar een aantal jonge makers te vragen hun gedachten over talentontwikkeling op papier te zetten. Tijdens Cement worden de bijdragen bediscussieerd, met een brief aan Bussemaker als resultaat. De kern daarvan is dat de makers de behoefte hebben om door beleidsmakers en politiek gehoord te worden; ze hebben liever dat er beleid met hen wordt gemaakt dan over hen. Een aantal weken na de brief vindt Andrea van Wingerden een uitnodiging van OCW in haar mailbox.

Knelpunten

Zo arriveren in mei Clement, Van Wingerden en een aantal Cement-makers op het ministerie. Echt open begint dat eerste gesprek niet. ‘We gaan het niet meer hebben over de productiehuizen,’ is het eerste wat de beleidsambtenaren zeggen. OCW blijkt tijdens het gesprek verder niet heel goed geïnformeerd over het veld en de specifieke knelpunten voor jonge theatermakers. Dat geeft de makers – ondanks het verbod op het p-woord – de kans om hun kant van het verhaal te laten horen, al zijn ze het onderling niet over alles eens. Voor OCW is het een verrassing dat de makers bereid zijn mee te denken met de ambtenaren en niet om geld komen zeuren, zoals de ambtenaren verwachtten.

Een maand later volgt een tweede gesprek, waarin blijkt dat OCW nadenkt over een kortlopende regeling voor jong talent in aanloop naar het nieuwe kunstenplan. De vraag wordt besproken wat jonge makers tussen school en veld nodig hebben, hoe het komt dat makers die multidisciplinair werken buiten de boot dreigen te vallen en welke rol experts in het veld, zoals festivals en de nog bestaande huizen, zouden kunnen spelen op het gebied van talentcoaching.

Tegelijkertijd leren de makers van de ambtenaren hoe het politieke speelveld eruit ziet en wat dat betekent voor nieuw beleid.

Er is nog iets wat de makers al doende snel leren tijdens de gesprekken met de ambtenaren: ze moeten één lijn trekken ten opzichte van de beleidsmakers. Ook al zijn ze het onderling niet over alles eens, het is strategischer om individuele belangen even opzij te zetten.

Teveel aan meningen

Bij een derde gesprek op 30 juli is een veel grotere groep makers aanwezig. Een aantal wat verder gevorderde makers heeft vanuit productiehuis Frascati ook een brief aan het ministerie geschreven, waarin zij ongeveer hetzelfde bepleiten als de Cement-makers. Ook zij zijn uitgenodigd. Er is wel vooroverleg geweest, maar de groepen makers blijken het tijdens het gesprek niet helemaal eens te zijn over de insteek van het gesprek, wat de ‘een-lijn’-strategie doorkruist. Zich daarvan bewust proberen de makers na de bijeenkomst alsnog een gezamenlijk plan te formuleren. Na een aantal mailtjes over en weer verzandt het plan in een teveel aan meningen en mogelijkheden.

Frascati en de andere overgebleven productiehuizen moeten ondertussen op hun tong bijten. Ze beseffen dat het niemand ten goede komt als zij zich met de gesprekken gaan bemoeien. Voor OCW zal het lijken alsof de huizen bij het ministerie weer voor hun voortbestaan komen pleiten, wat de open dialoog tussen beleidsmakers en de theatermakers mogelijk zal schaden.

OCW is dan al begonnen de tijdelijke subsidieregeling voor jong talent te ontwerpen. Een van de kernpunten is het instellen van vijf coaches die jong kunsttalent moeten begeleiden naar een zelfstandige beroepspraktijk.

Als het Fonds Podiumkunsten de plannen te horen krijgt, suggereert het de regeling elders onder te brengen. Het Fonds is bang bij de gecoachte jonge makers verwachtingen te wekken die het niet per se kan waarmaken, omdat niet iedereen kan doorstromen naar de al bestaande Jonge Makersregeling. Bovendien is het ook zonder tijdelijke regeling al ingewikkeld genoeg om op het gebied van talentontwikkeling duurzaam beleid te ontwikkelen dat vanaf het nieuwe kunstenplan moet ingaan.

Eigen leven

Toch heeft OCW een instantie nodig die het geld onder de jonge makers verdeelt, het liefst een die niet in disciplinaire hokjes denkt om ook multidisciplinair talent een kans te geven. Bovendien: hoe beter de nieuwe regeling aansluit op bestaande structuren, hoe efficiënter ze is. OCW richt zich tot Cultuur-Ondernemen, een disciplinair neutrale organisatie die reeds een vergelijkbaar coachingstraject uitvoert voor het Mondriaanfonds. Cultuur-Ondernemen zal alleen formeel de werkgever zijn van de coaches. Als Cultuur-Ondernemen aangeeft dat zij het plan nog onvoldoende uitgewerkt vindt, zegt OCW toe het plan beter uit te werken  als de brief eenmaal door de Tweede Kamer is.

Door dit soort beleidsmatige overwegingen bevat de resulterende Kamerbrief van 28 augustus een nogal onduidelijk plan. De knelpunten waarop de theatersector in de gesprekken heeft gewezen zijn wel degelijk door het ministerie gehoord, maar ze zijn in de zomer een eigen ambtelijk leven gaan leiden. Bijvoorbeeld in de vorm van een nieuwe technocratische laag aan coaches die los van het veld zullen opereren vanuit Cultuur-Ondernemen. Die vondst past wel mooi in het bestaande beleid, maar sluit niet aan bij het veld. Of in elk geval: niet bij de wensen van de makers, veelal afkomstig van de productiehuizen, die de gesprekken met OCW hebben gevoerd. Er is kortom wel met elkaar gesproken, maar beide partijen hebben die gesprekken volgens hun eigen vocabulaire geïnterpreteerd.

Het ministerie heeft echter wel zijn eigen tegenstand georganiseerd. Het suggereert in de Kamerbrief dat deze regeling aansluit op wat het veld zelf wil, waarvoor de Cementbrief en de daarop volgende gesprekken als legitimatie worden gebruikt. De theatermakers met wie is gesproken zijn stomverbaasd, omdat niemand van hen om deze (in hun ogen) vage en geldverslindende coaches heeft gevraagd. Zij hadden liever gezien dat het geld zou worden besteed aan de makers zelf, zodat zij hun coaching zelf kunnen organiseren. Festival Cement en belangenorganisatie Kunsten ’92 – die ook heeft deelgenomen aan de gesprekken tussen ministerie en veld – kunnen niet anders dan protesteren: dit plan sluit helemaal niet aan bij wat er in de zomer is besproken.

Ook het idee om de coaches bij Cultuur-Ondernemen onder te brengen roept grote weerstand op. Hoewel dat feitelijk niet juist is, vat het idee post dat de talentontwikkeling van de coaches zich vooral zal richten op ondernemerschap.

Slimme bluf

D66-kamerlid Vera Bergkamp, die cultuur in haar portefeuille heeft en zich eerder in het jaar al eens uitvoerig door Kunsten ’92 en het veld heeft laten informeren over de knelpunten met betrekking tot talentontwikkeling, ziet haar mailbox volstromen. In het op de brief volgende Kamerdebat vraagt ze minister Bussemaker dan ook hoe zij kan beweren dat OCW met het veld gepraat heeft, terwijl het veld het voorliggende plan niet wil. Als de minister geen sjoege geeft, dient Bergkamp, gesteund door SP-collega Jasper van Dijk, een motie in die Bussemaker oproept alsnog met de sector in gesprek te gaan. Bussemaker, ervan overtuigd dat er goed met het veld is gesproken, heeft echter geen zin om haar huiswerk opnieuw te doen. Ze laat zich ontvallen dat het veld zelf maar met een nieuw plan moet komen als het niet tevreden is.

Dat is slimme bluf van Bussemaker. Wellicht gaat ze ervan uit dat het versnipperde veld niet in staat zal zijn tot het verzinnen van een nieuw plan, zodat ze alsnog haar eigen plan zal kunnen uitvoeren. Mocht het veld wel slagen, dan zijn er alsnog alleen maar winnaars: de minister, omdat ze zo betrokken overkomt naar het veld, de oppositie, omdat die een cultuursuccesje heeft behaald, en het veld, omdat ernaar geluisterd wordt.

De kans dat de motie wordt aangenomen is bovendien groot. Ook de PvdA-fractie wil graag een wit voetje halen bij de kunstsector en de VVD ziet er de lol wel van in om de minister haar huiswerk te laten overdoen. Bovendien heeft een ongevaarlijke motie van D66 een grote gunfactor. Die partij zorgt immers in de Eerste Kamer voor een meerderheid voor het regeringsbeleid.

Smoeshaan

Na het debat bellen Tanja Elstgeest van Productiehuis Rotterdam en Ellen Walraven van de Rotterdamse Schouwburg elkaar. Ze beseffen dat het Nederlands Theater Festival, waar de hele sector samenkomt, een niet te missen gelegenheid vormt om snel veel steun te verwerven voor een alternatief plan. Als er een breed gedragen plan komt, dan moet dat er zijn voordat de motie van Bergkamp in stemming wordt gebracht. Het veld kan dan immers in het door de motie afgedwongen overleg meteen een plan op tafel leggen, dat de minister dan serieus moet bekijken.

Twee dagen later zit theatercafé De Smoeshaan op uitnodiging van Walraven en Elstgeest vol met plannenmakers, onder wie de theatermakers van Cement en Frascati en een vertegenwoordiging van festivals en productiehuizen. Het doel is duidelijk: er is anderhalf uur om met een alternatief plan te komen. Hoewel er fel wordt gediscussieerd zijn er twee grote verschillen met de eerdere poging van de jonge makers om een plan op te stellen: de tijdsdruk en de gedeelde afkeer van het plan van Bussemaker. De enige manier om daarvan af te komen, is om het onderling eens te worden. Bovendien hebben veel jonge makers in hun gesprekken met OCW al wat politieke ervaring opgedaan; ze beginnen te begrijpen hoe het spelletje werkt. Wil het plan haalbaar zijn voor OCW, dan moet het breed gedragen worden, geen extra geld kosten en gemakkelijk in staand beleid passen.

Zo ontstaat een nieuw plan dat in elk geval de gewraakte coaches om zeep helpt. Om zoveel mogelijk handtekeningen onder het plan te verzamelen voordat de motie van Bergkamp en Van Dijk in stemming wordt gebracht wordt het plan breed uitgestuurd binnen ieders netwerk. Kunsten ’92 zorgt dat het plan ook buiten de podiumkunsten wordt verspreid en probeert Kamerleden te overtuigen voor de motie te stemmen. Walraven en Elstgeest leggen een week lang hun normale werk neer. In plaats daarvan staan ze instellingen te woord om het plan toe te lichten en proberen ze alle neuzen dezelfde kant op te houden.

Dat laatste is cruciaal. Het beeld van een ruziënde sector is niet alleen koren op de molen van VVD en PVV, maar geeft de minister ook een excuus om toch haar eigen plan uit te voeren. Het veld lijkt dat te beseffen. Als blijkt dat er zich elders in het veld een alternatief plan in de maak is, wordt het na goed overleg soepel geïncorporeerd door enige aanpassingen op te nemen. Bovendien stromen de handtekeningen inmiddels zo hard toe dat er een kritische massa ontstaat; eventuele andere plannenmakers hebben geen schijn van kans meer om evenveel handtekeningen op te halen als het plan uit Rotterdam. Dus kunnen ze maar beter onder het Rotterdamse plan gaan staan, alles is immers beter dan waarmee de minister gekomen is. Uiteindelijk tekent een indrukwekkende hoeveelheid kunstenaars, podia, opleidingen en instellingen de brief.

Kort nadat de motie van Bergkamp en Van Dijk is aangenomen door de Kamer zitten enkele van de plannenmakers samen met Kunsten ’92 bij OCW aan tafel. Hoewel de ambtenaren hun huiswerk moeten overdoen stappen ze makkelijk over hun schaduw heen. Sterker nog, er zijn er die de nieuwe manier van werken wel leuk lijken te zijn gaan vinden. Ze zijn dan ook zeer bereid om naar alternatieven te luisteren, waarbij de eerdere positieve ervaringen van het praten met de sector ongetwijfeld een rol spelen.

Testcase

Als uit dit verhaal iets duidelijk wordt, is het hoe belangrijk het is dat de sector met één mond spreekt, zelfs als dat betekent dat instellingsbelangen daarvoor even opzij moeten worden gezet. De strategie ‘verdeel en heers’ heeft voor bewindspersonen altijd gewerkt omdat instellingen toch de neiging hebben eerst en vooral voor zichzelf op te komen en plas daarna voor het gedeelde belang van de sector. Onderlinge solidariteit verschaft het veld echter een veel sterkere politieke positie, zeker bij een ministerie dat bereid is met dat veld te spreken. Nu ging het echter om extra geld en een tijdelijke regeling. Daarover is relatief gemakkelijk overeenstemming gevonden. De echte testcase voor de gezamenlijke kracht van de sector volgt nog: het nieuwe kunstenplan dat in 2017 moet ingaan.

 Robbert van Heuven sprak voor dit artikel met Emke Idema, Peerke Malschaert, Henriëtte Post (Fonds Podiumkunsten), Jo Houben (Cultuur-Ondernemen), Tanja Elstgeest (Productiehuis Rotterdam), Marianne Versteegh (Kunsten ’92), Remco van Rijn (Nationale Toneel), Mark Timmer (Frascati Theater) en Vera Bergkamp (D66).


Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.