Niet alleen de Rijksoverheid bezuinigt op cultuur. Ook de lokale overheden doen dat. Veel gemeenten korten het centrum voor kunst en cultuur of de muziekschool, omdat ze vinden dat particuliere hobby’s niet door de overheid gefinancierd hoeven te worden. Maar dat heeft ook gevolgen voor de toegankelijkheid van het aanbod en voor cultuureducatie op scholen.
Het Koorenhuis in Den Haag was een van grootste slachtoffers van de gemeentelijke bezuinigingen. Het centrum voor kunst en cultuur – ooit voortgekomen uit de Stedelijke Muziekschool – moest al zijn docenten ontslaan en een groot deel van zijn werkzaamheden afstoten. Het fungeert nu als netwerk en paraplu voor freelance cultuurdocenten en biedt cultuureducatieaanbod aan scholen aan. De belangrijkste reden voor die grootscheepse reorganisatie, vertelt directeur Gert Jan Bots, was dat het Koorenhuis zowel bemiddelaar als aanbieder was op het gebied van cultuureducatie op school. Daardoor werd het Koorenhuis als monopolist gezien. De gemeente wilde daarom die functies opknippen. “De tweede reden”, vertelt Bots, “was dat de overheid geen subsidie meer wilde steken in de het aanbod van cultuureducatie in de vrije tijd.”
Dat het Koorenhuis voor die laatste functie meer dan zeventig docenten in vaste dienst had, was inderdaad een probleem, denkt Bots, omdat dat aanbod aan docenten niet altijd in lijn was met de vraag. “We hadden veel ‘leegstand’, zoals dat heet. Een aantal docenten had bijvoorbeeld een contract voor twintig uur, maar hadden niet voor twintig uur aan leerlingen. Dat levert dure cursussen op.”
Vraaggerichter
Met de bezuinigingen werden de docenten ontslagen, maar ze mochten hun leerlingenbestand meenemen. Een aantal keerde als zzp’er terug onder de paraplu van het Koorenhuis. Het voordeel daarvan is, zegt Bots, dat zij nu makkelijker op de veranderende vraag van het publiek kan worden ingespeeld dan in de oude situatie het geval was geweest. “Als iemand een nieuwe cursus bedenkt, dan kan dat vrijwel meteen worden aangeboden, zonder dat het eerst over een heleboel schijven moet. Omdat ze nu zzp’er zijn, voelen docenten ook de noodzaak om vraaggerichter te zijn.”
Natuurlijk kan een flexibele schil van leraren makkelijker inspelen op de vraag van de cursisten, ziet ook Jan Brands. Brands is directeur van Kunstconnectie, de bracheorganisatie van de centra voor kunst en cultuur. Maar hij ziet ook grote nadelen. “De bezuinigingen op de centra voor kunst en cultuur komen het hardst terecht bij de mensen die het uiteindelijke werk doen: de docenten. Als zzp’er durven ze geen hogere cursusprijs te vragen dan ze al vroegen, terwijl ze nu wel hun eigen pensioen en arbeidsongeschiktheidsverzekering moeten betalen. Daardoor kunnen veel docenten eigenlijk niet meer van hun werk leven.” Ook Bots ziet dat de docenten er financieel vooral op achteruit zijn gegaan. Dat is waarom het Koorenhuis hen probeert te helpen met zaken die effectiever collectief te regelen zijn, zoals een website en een open dag.
De Raad voor Cultuur gaf onlangs een advies uit over cultuureducatie: ‘Meedoen is de kunst’. Daarin schrijft hij dat een van de basisvoorwaarden van cultuureducatie toegankelijkheid is: het moet voor iedereen beschikbaar zijn. Zowel Brands als Bots zien dat de bezuinigingen die toegankelijkheid in gevaar brengen. Brands: “Veel centra bieden hun cursussen inmiddels kostendekkend aan. Maar het gevolg is dat er delen van de bevolking afhaakt. Er is gewoon sprake van vraaguitval.”
De Raad schrijft ook dat kwaliteit gewaarborgd moet worden. Maar Bots merkt dat juist de flexibilisering ervoor zorgt dat hij als directeur geen greep meer heeft op de kwaliteit van het aanbod. Bots: “Omdat ik geen werkgever meer ben, kan ik op dat gebied geen eisen meer stellen. Ik kan me niet met de inhoud bemoeien of met de kosten daarvan. Ik kan alleen toetredingseisen stellen voor deelname aan het netwerk en in goed gesprek blijven met de docenten”
Geoormerkt
Ook op het gebied van de kwaliteit en de toegankelijkheid van het cultuuraanbod voor scholen zijn er knelpunten, ziet Brands. En dat terwijl minister Bussemaker grote ambities heeft op dat gebied. “Cultuureducatie op scholen holt achteruit. Je kunt de regie van cultuureducatie op school eigenlijk niet bij de scholen neerleggen. Die hebben het al druk genoeg met andere zaken en zijn daar ook niet in gespecialiseerd. Tegelijkertijd wordt van de grote cultuurinstellingen in de basisinfrastructuur verwacht dat ze meer aan educatie doen. Die instellingen gaan allemaal de scholen bestoken met informatie. Dat maakt het voor scholen heel ingewikkeld. En als je het maar moeilijk genoeg maakt, dan haken zelfs de scholen die echt wel willen af.” Veel centra proberen daarom een bemiddelende rol te spelen tussen aanbieders en scholen. Zij kunnen die makelaarsrol beter vervullen dan de zzp’ers die zich op dezelfde markt begeven, denkt Brands: “De centra hebben meer disciplines in huis. Daardoor kunnen ze met scholen plannen maken over de langere termijn en zo een doorlopende leerlijn opstellen. Centra bieden continuïteit en kwaliteit. Maar door de bezuinigingen verdwijnen veel van die organisaties. Lokale bezuinigingen hebben zo invloed op landelijk educatiebeleid.”
Het is opvallend, zegt zowel Brands als Bots, dat iedereen cultuureducatie belangrijk lijkt te vinden, maar dat niemand er echt verantwoordelijkheid voor lijkt te willen nemen. Brands: “Iedereen schuift die door. De minister naar de gemeenten, de gemeenten en de provincies naar elkaar of naar de instellingen. Daardoor glipt het bij iedereen door de vingers. Natuurlijk gaat de minister niet over de portemonnee van de lagere overheden, maar ze zou wel zaken met ze kunnen afspreken. Dat gebeurt nu niet.” Bots: “Als de overheid bijvoorbeeld wil dat scholen geld besteden aan cultuureducatie en niet aan nieuwe computers, dan zal dat geld moeten worden geoormerkt. Daar is regelgeving voor nodig.”
Een extra probleem als het gaat om die verantwoordelijkheid is dat overheden ondanks dat ze minder geld uitgeven aan instellingen, toch allerlei eisen aan die instellingen blijven stellen. Men zal moeten beseffen dat dat niet langer kan, zegt Bots: “De overheid zal moeten inzien dat er bij veel instellingen geen vet meer op de botten zit. Als er minder subsidie gegeven wordt kan er dus ook niet meer van alles van instellingen worden gevraagd. Instellingen zouden vaker moeten durven zeggen: sorry, overheid, dat kunnen we niet langer voor jullie leveren. Maar dat durft niemand te zeggen. Daarvoor zijn ze nog te afhankelijk van dat beetje overheidsgeld. Daarom gebeurt er in deze sector veel werk onbetaald of tegen vreselijk lage tarieven. Mensen doen dat vanuit professionaliteit en bevlogenheid. Dat is eigenlijk wrang in een sector die door de overheid zo belangrijk wordt gevonden.”
Dit artikel verscheen in de publicatie ‘De aannames van Zijlstra’ van Kunsten ’92
foto: Arnulf Rainer Museum, Kollektiv Fischka
Leave a Reply