Geschreven samen Trouw-collega Frederike Berntsen
Een voorstelling van de theaterproductie ‘War Horse’: de theaterlichten zijn nog niet gedoofd of het applaus klatert al door de zaal. Iemand springt klappend op, dan zijn buurman, dan de rij achter hem. Binnen vijftien seconden staan alle toeschouwers naast hun stoel. Opvallend. Want in de pauze waren op het rokersbalkon nog opmerkelijk kritische geluiden over de voorstelling te horen. De bezoekers vonden een en ander slecht gespeeld en langdradig. Waarom dan toch die unanieme staande ovatie?
Je zou het applausinflatie kunnen noemen. Het fenomeen heeft de laatste jaren sluipenderwijs bezit genomen van bijna alle Nederlandse theater- en concertzalen. Je kunt geen voorstelling of concert meer bezoeken of die wordt besloten met een daverende staande ovatie. Dat is natuurlijk leuk voor de artiesten, maar daarmee ontnemen de toeschouwers zichzelf wel de mogelijkheid om de uitvoerenden te laten zien wat ze er écht van vonden. De oplossing: klapkritisch zijn, want daar is applaus uiteindelijk voor bedoeld.
Applaus komt van het Latijnse plaudere – met lawaai je instemming betuigen – en is het klinkend resultaat van applaudisseren, klappen. Wanneer klinkt er applaus? Als we iets moois hebben gezien of gehoord, als we willen laten weten dat we het goed of mooi vonden wat er zojuist gezongen of gespeeld is. Applaus is een uiting van waardering.
Dat klappen is aan bepaalde conventies gebonden. Na de uitvoering van een stevige Brucknersymfonie klinkt er applaus, maar liefst niet na ieder deel. Wie tussen de delen door wel klapt, wordt met een scheef oog door z’n buurman aangekeken: die zal het stuk wel niet kennen. Na een bloedstollende aria in de opera of een pakkend nummer in een musical kan ook applaus volgen. Klappen na een goeie jazzsolo, heel normaal. Bachs ‘Matthäus-Passion’: hoe indrukwekkend en gewijd dit werk ook is, luisteraars vinden het toch prettig om hun waardering te laten horen, zelfs in een kerk. Opmerkelijk genoeg klappen we dan weer nooit, of bijna nooit, na een spectaculaire scène of een briljant gespeelde monoloog in het theater. Vroeger bestond dat ‘open doekje’ wel, maar dat is langzaam uitgestorven. Er wordt alleen na afloop geapplaudisseerd, omdat er meestal sprake is van een doorlopend verhaal dat liever niet wordt onderbroken. In een strijkkwartet van Beethoven wordt eveneens een verhaal met een kop en een staart verteld, in verschillende hoofdstukken, en wacht je geconcentreerd hoe het afloopt.
Ook horen we, en dat geldt voor de concertzaal, al applaus voordat er één noot geklonken heeft. De musici worden meestal warm onthaald voordat ze aan hun taak beginnen. Blijft het stil als de dirigent de artiestentrap in het Concertgebouw afdaalt vlak voor een concert, dan klopt er iets niet. Je zou kunnen opwerpen dat dit iets geks heeft, want er is immers nog niets gepresteerd. Dit is dus eigenlijk een aanmoedigingsapplaus, of iets als: we zijn blij dat jullie voor ons willen gaan spelen.
Hoe er met de klapconventies wordt omgegaan hangt ook af van het soort evenement en het diverse publiek. De sfeer op een festival is losser en relaxter dan die bij een gemiddelde voorstelling door het jaar heen. Tijdens een festival is er vaak sprake van meerdere onderdelen, niet uitsluitend toneelstukken of concerten, waardoor het geheel zwieriger aandoet. Dat werkt door in het applaus. Het publiek heeft het op een leuk festival naar de zin en klapt met dat gevoel in het lijf.
Dat geldt in zekere zin ook voor de tussen-de-delen-doorklappers, dat applaus geeft het directe enthousiasme weer, en hoeft helemaal niet de spanning uit een uitvoering te halen, soms is het zelfs bevorderlijk voor de sfeer. De een kent de conventies beter dan de ander, of de een trekt zich er meer van aan dan de ander. Dat laatste is wel zo verfrissend en draagt bij aan de eerlijke kritiek.
Het fijne van applaus is, kortom, dat het de toeschouwers in staat stelt direct aan de artiesten te laten weten wat ze ervan vonden, of dat nu positief of negatief is. Maar helaas lijken we in Nederland inmiddels alleen nog maar de staande ovatie te kennen. Het liefst meteen na de slotnoot of als de acteur nog maar net is uitgesproken. Durven we dan niet meer kritisch te zijn?
In Frankrijk doen ze dat beter: het publiek stampt soms al tijdens de voorstelling boe roepend de zaal uit als het niet bevalt. Of er breekt tijdens de opvoering een luidruchtige discussie uit tussen voor- en tegenstanders. Niet alleen in het verleden (denk aan de opvoering van Stravinsky’s ‘Le sacre du printemps’ in Parijs in 1913), we maakten het ook niet zo lang geleden nog mee, tijdens de première van de Nederlands-Vlaamse voorstelling ‘Kasimir en Karoline’ op het theaterfestival van Avignon. In Duitsland varieert de reactie tussen een beleefd applausje en een klapconcert dat gerust tien minuten kan duren, afhankelijk van de waardering van de voorstelling. Zittend en pas bij hoge uitzondering staand.
Een verklaring voor de Nederlandse ovatieverslaving is ongetwijfeld het gebrek aan ervaring met de ongeschreven theaterconventies en onzekerheid over de kwaliteit van het getoonde. Als mensen niet zeker weten wat ze moeten doen, en of het echt goed was wat ze hebben gezien, dan kijken ze naar wat degene naast hen doet. Er hoeft maar iemand te zijn die meent te weten dat je na een voorstelling moet gaan staan – of die alvast gaat staan zodat hij na het applaus als eerste bij de garderobe is – en hij zet de kettingreactie in gang. Als er één applaudisserend schaap over de dam is…
Een andere mogelijkheid is dat er niet meer wordt geapplaudisseerd voor de makers en voor de productie, maar voor de avond als geheel. Je hebt met je geliefde een voorstelling of concert uitgezocht waar jullie allebei heel graag naar toe wilden, je hebt veel geld voor het kaartje betaald, je bent helemaal naar een andere stad gereden, je hebt eerst wat gegeten, en bent daarna voor de finale van de dag naar de cultuurtempel gegaan. Dan sluit je – hoe slecht je de voorstelling ook vond – de avond niet deprimerend af met een mager applausje. Want deze avond moet en zal met een crescendo eindigen.
De applausinflatie stelt de regelmatige theaterbezoeker (en de criticus) voor een dilemma. Het is fantastisch dat theater- en concertbezoekers kennelijk zo massaal een fijne avond hebben gehad en daaraan uiting willen geven door zo snel mogelijk op hun stoelen te klimmen, maar er gaat ook wat verloren. De spannende seconden waarin de laatste noten wegsterven, het moment waarop het donker wordt en het toneelstuk waarin je je twee uur ondergedompeld hebt geweten, oplost in het niets om alleen nog in je geheugen te bestaan: het zijn de meest magische momenten in het theater of de concertzaal. De mogelijkheid om van die bijzondere stilte te genieten waarin een concert of voorstelling tot zijn onvermijdelijke conclusie komt, is zeldzaam geworden.
Er verdwijnt nog iets, zoals dat gaat met inflatie: de waarde van de staande ovatie. Het wordt moeilijk om aan de musici of de acteurs te laten zien dat je hun werk echt uitzonderlijk goed vond. Het bonuseffect van het publiek dat niet alleen applaudisseert, maar zelfs een staande ovatie geeft, is verdwenen. En andersom krijgt blijven zitten een veel te grote waarde: als je de voorstelling niet zo goed vond en je gaat als enige niet staan, ben je een zure chagrijn.
Als je de kwaliteit van het Nederlandse podiumkunstenlandschap beschouwt, zou het precies andersom moeten zijn: een gezond applaus is de regel, een stormachtige staande ovatie de uitzondering. Geniet van de laatste paar seconden in het donker om de voorstelling of het concert te laten bezinken. Wees eerlijk naar de artiesten over wat je echt van de productie vond en kijk niet naar wat je buurman doet. Zullen we met z’n allen besluiten niet uit gewoonte direct uit het pluche te springen, maar om eerlijk te applaudisseren? Dan krijgt het publiek de mogelijkheid weer in handen om aan het slot van een productie een helder oordeel te geven: soms positief, soms minder positief, en soms even extatisch als voorheen. Op naar applaus 2.0.
Leave a Reply