Ze zijn nog niet droog, of het gekonkel begint alweer. Wanneer de machthebbers van Milaan en Napels na een schipbreuk op een magisch eiland aanspoelen, nemen ze nauwelijks de tijd om even te bekomen. Er moeten immers complotten worden opgezet en moorden worden beraamd. Ook degene die de hoge heren met zijn toverkracht liet stranden, de tovenaar Prospero, plant een complot. Ooit was hij hertog van Milaan, maar hij werd afgezet en op het verlaten eiland gedumpt. Nu zijn vijanden op zijn eiland zijn gestrand, zet hij al zijn magie in om zijn wraak te botvieren.
Regisseur Johan Doesburg was duidelijk op zoek naar de duistere achterkant van Shakespeares sprookje ‘De storm’ en vond die in de machtswellust die vrijwel elk mannelijk personage in het stuk aankleeft. De vraag is echter of machtswellust alleen uitgebeeld kan worden als agressief machismo. Zo speelt Mark Rietman zijn Prospero als een schuimbekkende driftkikker die met zijn houten staf vervaarlijk in het rond zwaait. Je vraagt je af hoe het kan dat er zoveel magische fijnspinnerij in zo’n ruwe bolster huist.
Met die eendimensionale aanpak lukt het Doesburg niet om Shakespeares meer subtiele thematische lijnen uit te diepen. Dat geldt ook voor zijn poging om die machtsthematiek door te trekken naar een ander niveau, namelijk dat van het theater. Rietmans Prospero heerst niet alleen over zijn eiland, maar ook over het toneel. De andere acteurs zijn zijn zetstukken die hij tot hun grote frustratie over de speelvloer commandeert. “Ja, wat wil je nou?”, briest acteur Jaap Spijkers wanneer zijn tangodansje door Rietman wordt afgebroken.
Het idee dat theatermakers en publiek samen op het toneel een ijle, tijdelijke wereld bouwen met hun fantasie is een laag waarvoor Shakespeare in ‘De storm’ een mooie aanzet geeft. Maar ook die wordt door het Nationale Toneel niet verder uitgewerkt dan wat metatheatrale grapjes en tegensputterende acteurs. Tot aan het slot, wanneer Shakespeares fijnzinnigheid eindelijk genoeg theatraal tegenwicht krijgt. Prospero/Rietman jaagt zijn tegenspelers namelijk zodanig tegen zich in het harnas dat hij, in weerwil van de ontknoping waarin iedereen het heeft bijgelegd, alleen met het theaterpubliek achterblijft. Dat levert een schitterend eindbeeld op, die Shakespeares epiloog over de magie van het theater (“Hier eindigt dan mijn tovermacht. Mij rest alleen mijn eigen kracht. Maar die is klein. Adieu magie.”) extra toverkracht geeft. ‘De storm’ had iets meer van die tover kunnen gebruiken.
foto: Kurt van der Elst
Leave a Reply