Beleidsmatig was seizoen 2012-2013 vooral het seizoen van het begin van het nieuwe, ingekrompen cultuurstelsel, waarin vooral de talentontwikkeling in de verdrukking lijkt te komen. Maar het was ook het seizoen van de start van een nieuwe cultuurminister.
Ze was de afgelopen maanden niet te stuiten. Cultuurminister Jet Bussemaker (PvdA) rende vanaf haar aantreden onvermoeibaar de ene culturele instelling na de andere af. Ze deed dat ter voorbereiding op haar visiebrief ‘Cultuur beweegt’ die vlak voor de zomer het licht zag. Maar ongetwijfeld waren die vele bezoeken ook bedoeld als positief gebaar naar de cultuursector. In het kader van diezelfde positieve imagebuilding is Bussemaker niet van het podium af te slaan. Ze opende het ITS-festival, gaf acte de presence op het Paradisodebat tijdens de Uitmarkt en opende het Theaterfestival met haar Staat van het Theater.
Nu is het natuurlijk niet erg moeilijk om positief af te steken bij voorganger Halbe Zijlstra (VVD). Los van zijn beleid deed hij niet heel veel moeite om zich in het culturele veld te verdiepen of om met kunstenaars in gesprek te gaan. Dat hoefde ook niet, want zijn bezuinigingsbeleid was vooral bedoeld voor de bühne. Wat daar vervolgens de gevolgen van zouden zijn en of eventuele schade beperkt zou kunnen worden, was voor hem politiek minder relevant. Laat staan of de cultuursector hem wel aardig vond.
Bijsturen
Dat ligt voor Bussemaker anders. Zij zit na Zijlstra’s aangenaam verpozen op het ministerie opgescheept met zijn beleidsmatige schillen en dozen. Hoewel zij een volstrekt andere visie heeft op de rol van de overheid ten opzichte van kunst en cultuur dan haar voorganger, kreeg ze nog geen twee maanden na haar aantreden het door hem ontworpen en verkleinde cultuurstelsel cadeau. De komende twee jaar heeft zij Zijlstra’s beleid uit te voeren. Pas richting de nieuwe kunstenplanperiode 2017-2020 kan Bussemaker gaan denken aan het ontwerpen van een eigen stelsel. Het enige wat ze nu kan doen is – zonder geld – een klein beetje bijsturen. Maar bovenal kan ze het imago van de kunsten, de verziekte verhouding tussen cultuursector en overheid en de relatie tussen de verschillende overheden (Rijk, provincie en gemeenten) proberen te verbeteren. Verbeterde onderlinge relaties en een positiever geluid van de overheid over de kunsten zijn noodzakelijke voorwaarden wil de sector sterker uit de economische en bezuinigingscrisis komen. Dan helpt het als de verschillende partijen overtuigd zijn van de goede intenties van de minister en ze het gevoel hebben dat er werkelijk naar hen wordt geluisterd.
Los van de vliegende start van Jet Bussemaker was seizoen 2012-2013 beleidsmatig vooral het seizoen van 1 januari 2013, waarop de kaalslag van Zijlstra een feit zou zijn. Er sloten inderdaad instellingen: het Onafhankelijk Toneel bijvoorbeeld, Carver, Het Syndicaat, De Citadel, Noord Nederlandse Dans en nog een aantal dans- en theaterinstellingen. Ondanks die slachtoffers lijkt het met de kaalslag echter alleszins mee te vallen, althans gerekend in aantallen gesneuvelde instellingen. Het is opvallend hoeveel gekorte of wegbezuinigde instellingen het toch nog lukt om het hoofd net aan boven water te houden, zij het veelal in ingekrompen vorm en vaak een klein beetje vooruitgeholpen door een gemeente. De vraag wat die instellingen in uitgedunde vorm qua output nog voor elkaar kunnen krijgen, is een ander verhaal. Dat er de komende seizoenen minder aanbod zal zijn in de theaterzalen is niet moeilijk te voorspellen.
Ontwikkelingskaalslag
Met het ingaan van het nieuwe stelsel werd ook gevreesd voor een kaalslag op het gebied van talentontwikkeling. Zo soepel als de productiehuizen door minister Ronald Plasterk de Basisinfrastructuur waren binnengefietst, zo gemakkelijk werden ze er door Zijlstra alle tweeëntwintig weer uitgegooid. Nu kon je je inderdaad afvragen of zoveel productiehuizen niet een beetje veel van het goede was, maar voor de opvatting dat talentontwikkeling een plek verdient binnen de basisinfrastructuur, valt wel wat te zeggen. In haar visiebrief ‘Cultuur beweegt’ geeft ook Bussemaker aan dat bij de ontwikkeling van professioneel talent de overheid een belangrijke rol heeft. Dat betekent echter niet dat de productiehuizen terugkomen in de basisinfrastructuur. Volgens Bussemaker moeten de cultuurfondsen programma’s opzetten om doorstroming en ontwikkeling van talent te bevorderen. Het Fonds Podiumkunsten heeft al een regeling waarbij producerende instellingen geld kunnen aanvragen om jonge makers twee jaar te helpen zich te ontwikkelen.
Het lijkt mee te vallen met de ontwikkelingskaalslag. Net als bij de gezelschappen betekende het wegvallen van de Rijksfinanciering niet direct dat de instellingen ook daadwerkelijk verdwenen. Van de tweeëntwintig huizen sloot maar een handjevol hun deuren, waaronder Productiehuis Brabant en Huis van Bourgondië. Een ongeveer even groot aantal maakte een doorstart naar een nieuwe instellingsvorm. Zo werd Huis a/d Werf vooral een cultureel bedrijfsverzamelgebouw, en richten Feikes Huis en Bontehond zich nu vooral op het maken van producties. MC liet zich door de gemeente Amsterdam uit de stadssubsidiecyclus kopen en gaat zelf zijn boontjes proberen te doppen. Maar bijna de helft van de productiehuizen blijft zich inzetten voor talent, meestal geholpen door een gemeente (zoals hetveem theater, Frascati, Korzo en Productiehuis Rotterdam). Daarbij worden de werkzaamheden vaak wel iets aangepast. Zo gaan Korzo en de Toneelschuur zich meer inzetten voor talent dat al iets verder gevorderd is in hun carrière. Daardoor kunnen die instellingen geld krijgen van het Fonds Podiumkunsten om producties te maken. Het Fonds mocht immers geen productiehuizen financieren van OCW.
Samenhang
Talentontwikkeling buiten de grote gezelschappen is dus niet helemaal verdwenen. Al was het maar, omdat naast de overgebleven productiehuizen er een enorme hoeveelheid initiatieven en initiatiefjes zijn ontstaan die ‘iets’ doen met talentontwikkeling. De redactie van TM werd het afgelopen seizoen overspoeld met persberichten van instellingen die een talentontwikkelingsproject begonnen waren.
Wat er vanaf 1 januari 2013 wel verdwenen is, is de samenhang in het talentontwikkelingsbeleid met een bijbehorende structuur waarin talenten over een langere periode op verschillende gebieden worden begeleid en waarbij de huizen hun werkzaamheden min of meer op elkaar afstemmen. Er lijkt nog weinig samenhang te zijn tussen de veelheid aan losse initiatieven, de resterende productiehuizen en de Fondsgelden voor jong talent. Misschien is dat ook logisch, omdat een eventuele nieuwe samenhang de tijd nodig heeft om uit te kristalliseren. In ieder geval is talentontwikkeling een onderwerp dat het waard is om in de gaten te houden. Komend najaar gaat TM dan ook op onderzoek uit naar de samenhang in de talentontwikkeling anno 2013. Wordt dus vervolgd.
Leave a Reply