De liefhebber van de Russische toneelschrijver Anton Tsjechov komt dit seizoen ruimschoots aan zijn trekken. Maar liefst vijf Tsjechovs zijn er dit seizoen te zien, waarvan er twee binnenkort in première gaan. Waarom spelen regisseurs hem zo graag?
Twijfelen, dubben, geen keuzes kunnen maken. De personages van de Russische schrijver Anton Tsjechov (1860-1904) zijn net echte mensen. Hoewel zijn toneelstukken zich afspelen op het Russische platteland van de 19e eeuw, is dat tijdloze getob wat zijn stukken nog steeds heel modern maakt. Tenminste, dat vinden de toneelregisseurs die zich dit theaterseizoen in opvallend grote getalen op zijn werk hebben gestort.
Theu Boermans regisseerde bij het Nationale Toneel zijn ‘Drie Zusters’. Toneelgroep Amsterdam speelde een herneming van Ivo van Hove’s ‘De Russen!’ (een bewerking van Tsjechovs ‘Platonov’ en ‘Ivanov’) en laat de Duitse gastregisseur Thomas Ostermeier met ‘De Meeuw’ zijn eerste Tsjechov regisseren. Gerardjan Rijnders regisseert bij Theaterbureau Hummelinck Stuurman ‘De Kersentuin’ en Toneelgroep Oostpool brengt in de voorstelling ‘Tsjechov’ ’s mans eenakters op de planken.
“Naast Shakespeare is Tsjechov voor een regisseur de interessantste toneelauteur”, denkt Theu Boermans. “Met zijn teksten tekent hij een mens die in een wereld zonder God wanhopig streeft om zin te geven aan zijn leven. Dat maakt zijn werk herkenbaar, want dat proberen we nog steeds.”
De drie zussen die Boermans door Ariane Schlüter, Anniek Pheifer en Katja Herbers op het toneel laat zetten zijn inderdaad zeer herkenbaar. Net als de twijfelaars Platonov (Jacob Derwig) en Ivanov (Fedja van Huêt) die Ivo van Hove in zijn ‘Russen!’ verbeeldt. De twijfel of je wel genoeg uit je leven haalt, of er misschien niet meer zou moeten zijn, moet iedereen bekend voorkomen. In het geval van ‘Drie Zusters’ spelen die twijfels zich af in een garnizoensstad ergens in Rusland waar de zussen zo druk bezig zijn met het terugverlangen naar hun geboortestad Moskou dat het leven en het geluk in het hier en nu hen onherroepelijk door de vingers glippen. Platonov en Ivanov zijn beiden dertigers die hun idealen zijn verloren, maar niet meer weten hoe ze verder moeten met hun leven. Van Hove: “Beiden zijn ontevreden met hun leven en ze reageren daar allebei op een andere manier op. Ze zijn overgeleverd aan zichzelf.” Regisseur Erik Whien, die bij Toneelgroep Oostpool aan een collage van de komische eenakters van Tsjechov werkt, houdt van die worstelende personages: “We zijn allemaal ploeterende sukkels en we moeten er maar het beste van maken. Ik vind het troostrijk als ik – zeker in Tjechovs eenakters – op het toneel nog een grotere sukkel zie dan ikzelf. Zijn personages zijn geen helden.” Maar, vult Ivo van Hove aan, het mooie is dat hij Tjechov zijn worstelende personages toont zonder moralistisch te zijn.
Volgens Gerardjan Rijnders heeft die herkenbaarheid iets paradoxaals: “Zijn aantrekkingskracht is absoluut dat de personages herkenbaar zijn. Maar tegelijkertijd spelen die stukken zich af in een wereld met Russische grootgrondbezitters en een verroest feodaal systeem. Daar hebben we tegenwoordig niets meer mee.”
Inderdaad spelen de stukken van Tsjechov zich af in de huizen van verveelde landeigenaren op het Russische platteland. Een omgeving die Tsjechov als rondreizend arts goed kende. Volgens Ivo van Hove zit de herkenbaarheid van de personages van Tsjechov in het feit dat Tsjechov in zijn stukken de mensen optekende die hij op het Russische platteland bezocht. “De meeste grote kunst begint vanuit het lokale. Vergelijk het met Hugo Claus die met ‘Het verdriet van België’ een wereld beschreef die hij zelf goed kende, maar daarmee een universeel verhaal vertelde.”
Het was niet het vertellen van een universeel verhaal, maar meer het recreëren van dat oude Rusland dat de Nederlandse opvoeringstraditie van Tsjechov een aantal decennia heeft bepaald. Die traditie werd vooral beïnvloed door Pjotr Sjarov (1885-1969), een leerling van Tsjechovs originele Russische regisseur Konstatin Stanislavski, die enkele Tsjechovs in Nederland ensceneerde. Melancholie en verveling voerden daarin de ondertoon. Gerardjan Rijnders zag in zijn middelbare schooltijd een aantal Sjarov-opvoeringen. “Ik vond ze toen heel erg mooi. Maar het waren voorstellingen die gedrenkt waren in een nostalgie naar Rusland voor de revolutie.” Theu Boermans zette zich als jonge theatermaker al af tegen de traditie. “Er klopte iets niet met die interpretatie van de verveling, met dat larmoyante gehang tegen een berkenboompje met crinoline jurken en samovars. Het is een misverstand om het zo te ensceneren, maar dat is wel jarenlang gedaan.”
Dat misverstand heeft twee bronnen, denken de regisseurs. De eerste betreft de uitgave van Tsjechovs stukken. Boermans: “Na Tsjechovs dood heeft de uitgever de stukken bewerkt en heeft hij alle zinnen keurig laten eindigen met een puntje. Terwijl uit Tsjechovs papieren blijkt dat hij zinnen heel vaak door een personage laat afbreken. Dat geeft een ander ritme. Dan pas blijkt hoe modern zijn taal is.” Van Hove: “Ook de vertalingen waren zo netjes. Terwijl het Russisch van Tsjechov meer onbehouwen is en gefragmenteerd. Zijn taal werd veel te mooi gemaakt.” Whien: “De personages van Tsjechov praten vaak in halve zinnen. Alsof ze een leegte opvullen, of slechts de helft van hun gedachten verwoorden.”
Een ander misverstand over Tsjechovs werk ontstond al tussen de schrijver en zijn vaste regisseur Stanislavski. Die bracht diens stukken als hele trage tragedies, tot grote ergernis van Tsjechov die zijn stukken als vlotte tragikomedies had bedoeld. Whien: “Er is een bekende briefwisseling tussen Tsjechov en Stanislavski waarin duidelijk wordt dat de regisseur ‘De Kersentuin’ steeds weer langer maakt. Tsjechov vond dat onverdraaglijk. Hij vond zijn stukken komedies die op hoog tempo moesten worden gespeeld.”
Dat Tsjechov zijn worstelende personages met zoveel gevoel voor humor neerzet spreekt alle regisseurs erg aan. Rijnders: “Met een nuchtere blik analyseert hij zijn Rusland en stelt als arts zijn harde diagnose. Maar dat doet hij wel met een milde glimlach. Hij is vreselijk geestig. Daarvoor hoef je alleen maar naar zijn dialogen te luisteren of te kijken naar zijn personages met hun tics en hun eigenaardigheden.” Whien: “Ook in zijn tijd was Tsjechov al een clown. Zijn familie schreef hem eens of hij op wilde houden met grappen maken in zijn brieven en of hij hun leed serieus wilde nemen.” Tsjechovs eenakters gaan qua humor nog een stap verder dan zijn grote stukken, vertelt Whien. “Dat komische talent willen we graag laten zien. Zijn eenakters schetsen een volkomen absurde wereld waarin mensen gerust twintig minuten in verwarring zijn over een kleine verspreking en te pas en te onpas hun pistool trekken. Tragiek en humor gaan voor mij hand in hand. Het leven speelt zich af in de kleine dingen. Tsjechov is er een meester in om dat te tonen. Voor mij is hij een Woody Allen avant la lettre.”
Leave a Reply