Lezing voor de conferentie “Wie doet wat” van Kunstfactor en Cultuurnetwerk
Ik heb in mijn jeugd zo wat alle Zuid-Franse kerkjes van binnen gezien. Ik denk dat ik een van de weinige acht-jarigen was die onderscheid kon maken tussen een Romaanse en een Gotische kerk. Overigens was dat zonder ouderlijke dwang. Voor mij was kunstgeschiedenis gewoon een soort raadspelletje. Zoiets als: ik zie ik zie wat jij niet ziet.
Mijn moeder is kunsthistorica. Zij was het die me elke vakantie weer meenam van het ene kerkje naar het andere. Binnen in de kerk ontspon zich dan een raadspelletje met de aanwezige schilderijen. Dat begon altijd met dezelfde simpele vraag: “Wat zie je?” Met de bijbelverhalen van een protestantse opvoeding in het achterhoofd raadden we vervolgens welke verhalen er te zien waren en hoe je die kon herkennen. Bij de heiligen moest mijn moeder dan even helpen, want daar deden wij protestanten natuurlijk niet aan. Spelenderwijs raakte ik zo vertrouwd met de vormentaal en de betekenis van middeleeuwse religieuze kunst. Een gezelschapsspel, vermengd met de grote liefde die mijn moeder had en heeft voor beeldende kunst. Dat heeft zich diep in mij vastgehaakt. Nog steeds koester ik – als atheïst – een grote voorliefde voor vroeg-middeleeuwse religieuze kunst en in Italië of Frankrijk kan ik nog steeds geen kerkje onbekeken voorbij rijden. En nog steeds speel ik met mijn vrouw in iedere katholieke kerk het raadspelletje: wie-ziet-welk-verhaal-en-welke-heilige-het-eerst.
Toen mij gevraagd werd om voor vandaag iets te vertellen over de culturele loopbaan, moest ik meteen aan die Franse zomers denken. Voor mij begon mijn culturele leerlijn namelijk daar. En eigenlijk ook mijn huidige carrière in de cultuursector.
Wat zie je?
Een ander beeld drong zich ook aan me op. Tate Modern Londen. Een druilerige ochtend in februari. Ik slenter richting de vleugel met Pop-art als ik voorbij wordt gestormd door een grote en luidruchtige groep acht-jarigen. Mijn eerste reactie is een geïrriteerde zucht. Ik kwam hier toch om in alle rust van Kunst te genieten. Maar de irritatie slaat om in fascinatie als ik een groepje bewonderend voor een Liechtenstein zie staan. De docent die er bijstaat, stelt de zelfde vraag als mijn moeder destijds: “Wat zie je…” En alle antwoorden zijn goed. Ik ga op een bankje zitten en heb eigenlijk alleen nog maar oog voor de kinderen die zich in kleine groepjes over de schilderijen verspreiden. Via de Engelse museumbezoekertjes kijk naar mijn eigen 8-jarige zelf die ook speelt met de gigantische veelheid aan vormen, mogelijkheden en betekenissen die zich in het canvas schuilhoudt.
Een jongetje en een meisje staan voor een ingewikkeld en abstract schilderij stil. Het meisje legt het jongetje uit wat ze ziet. Hij vertelt haar wat hij ziet. En samen analyseren ze als volleerde kunstkenners samen een kunstwerk dat door sommige volwassenen toch echt als moeilijk zal worden bestempeld. Terwijl ik naar die 8-jarige kunstcritici kijk, herinner ik me een uitspraak van een paar jaar geleden van PVV-kamerlid Hero Brinkman. Die vond dat een schilderij moet voorstellen wat het is. Kan ik nu de conclusie trekken dat Hero Brinkman minder verstand heeft van kunst dan twee Engelse kinderen van acht?
Ik denk dat dat inderdaad zo is. Dat die kinderen in het Tate beter snappen wat kunst is en wat daar de waarde van is dan dat Kamerlid. Niet omdat die kinderen per se zo slim zijn, maar omdat Brinkman vergeten is wat het is om kind te zijn.
Gestolde denkkaders
Kinderen snappen kunst namelijk automatisch. Nieuwsgierigheid en fantasie maken vanzelfsprekend deel uit van hun belevingswereld. Voor hen is de hele wereld nog nieuw, zij zijn elke dag bezig met het doen van nieuwe ontdekkingen, van het leren van nieuwe begrippen, woorden, betekenissen. Dat is het hele doel van kind zijn. Daardoor staan kinderen nog open voor alles wat buiten hun denkkaders valt. Die kaders zijn nog flexibel om al dat nieuws in zich op te kunnen nemen en een plek te kunnen geven. De kaders zijn nog niet uitgehard – of in het geval van Hero Brinkman, veronderstel ik inmiddels zelfs waterdicht. Kinderen vinden geen schilderij te vreemd of geen verhaal te raar. Ze moeten van ons immers nog leren wat normaal is en wat raar. Of beter gezegd, wat we als samenleving raar of normaal vinden. Pas als we alles allemaal al een keer gezien hebben, als we onze maatschappelijke posities hebben bepaald, als we ons ingegraven hebben in bepaalde standpunten, dan wordt het heel moeilijk om buiten die gestolde opvattingen te denken. Daar hebben heel wat volwassenen dan ook last van. Die uitharding begint in de pubertijd, wat meteen verklaart waarom pubers kunst zo snel stom vinden. Dan probeer je je met je net opgevatte standpunten een beetje staande te houden in die ingewikkelde volwassenenwereld, komt er weer zo’n kunstenaar tegenaan schoppen. Doe even normaal.
Kinderen staan nog open voor het vreemde. Dus moet je ze dan voor een Warhol, een Rothko of een Vlaamse primitieve neerzetten. En dan moet je niet zeggen: ‘Dit is kunst en dat moet je interessant vinden, want daar heeft een dode meneer ooit eens heel erg zijn best op gedaan.’ Je moet ze alleen maar vragen: “Wat zie je”. En dan alle antwoorden goed rekenen. Want de liefde voor kunst begint met het vertrouwen op je eigen fantasie.
Een levensgevaarlijke miskenning
Wat mij betreft is cultuureducatie dan ook vooral het aanleren van het plezier om je fantasie de vrije loop te laten danwel jouw fantasie te laten spelen met de fantasie of de verbeeldingskracht van de kunstenaar. Kunst is een spel, maar kunst is ook een taal die je moet leren. En die leer je het beste spelenderwijs. Helaas heeft niet ieder kind een kunsthistorica als moeder, zoals ik, die dat spel met het kind wil spelen, of een leraar die ze meeneemt naar het Tate Modern. Of het Stedelijk. Hoewel uit onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de ouders het belangrijk vindt dat hun kind in aanraking komt met kunst en cultuur, hangt het toch vooral van de hoogte van de opleiding van de ouders af of van het enthousiasme van deze of gene leraar of kinderen op de basisschool ook daadwerkelijk kennismaken met kunst. En dat terwijl, zoals gezegd, de basisschoolleeftijd de beste leeftijd is voor een eerste kennismaking. Om vervolgens op die basis voort te bouwen aan een levenslange culturele leerlijn.
Kunst en de eerste kennismaking daarmee blijft toch nog steeds een elitaire bedoening. En dat kan niet de bedoeling zijn. Niet alleen omdat het plezier om op te gaan in een kunstwerk iedereen vergund moet kunnen zijn. Maar vooral ook omdat kunst – mijns inziens – een belangrijke democratische functie heeft. Het oefent de gemeenschap in verbeeldingskracht en inlevingsvermogen. Het schudt de vastgeroeste denkkaders los. Daarom is de uitspraak: ‘Een schilderij moet voorstellen wat het is’, een levensgevaarlijke miskenning van het democratische karakter van kunst.
Voor mij is een samenleving waarin de fantasie is uitgebannen en denkkaders zijn gevat in gewapend beton een levensgevaarlijke samenleving. Omdat die betonnen kaders niet flexibel genoeg zijn om dat wat er niet in past te absorberen, in zich op te nemen. Natuurlijk is het verleidelijk om in een wereld die gevaarlijk en veranderlijk is de luikjes dicht te doen, en je in je eigen denkkaders op te sluiten. Maar daarmee gaat die buitenwereld niet weg. En daarmee onderschat je ook de immense complexiteit van die buitenwereld. Die wordt echt niet simpeler van een gestaald denkkader, al kan dat van achter die luikjes soms wel zo lijken. De uitspraak van Hero Brinkman dat kunst moet voorstellen wat het is, ontkent daarom niet alleen wat kunst kan zijn, maar ook de complexiteit van de wereld. In de echte wereld is ook niet alles wat het lijkt.
Je zou overigens kunnen tegenwerpen dat de neo-liberalen en de populisten wel degelijk een hele grote fantasie hebben. Ze geloven immers tegen alle feiten in dat de complete cultuursector bestaat uit een stelletje blowende, geldverslindende, belastinggeldverkwistende en werkschuwe linkse idioten die niet weten wat zaken doen is. En dat je binnen een paar maanden het electoraat van die onzin weet te overtuigen is ook een kunst.
De elite
Het omgaan met tegengestelde meningen, het besef dat dingen soms anders zijn dan ze lijken, het je kunnen inleven in de ander, het kunnen uitleggen wat je ziet, voelt of bedoelt, het verder kijken dan je neus lang is, het fantaseren over en het vormgeven van nieuwe werelden zijn vaardigheden die elke burger in een democratische samenleving zich eigen zou moeten kunnen maken, omdat ze belangrijk zijn om als burger te functioneren binnen die democratie. De ontwikkeling van die vaardigheden zouden dus vooral niet voorbehouden moeten zijn aan een elite, terwijl dat nu helaas nog steeds wel het geval is.
De elitisering neemt zelfs alleen maar toe. Uit recent onderzoek blijkt dat de verschillen in opleiding en sociaal-economische status alleen maar groter worden. Hoger en lager opgeleiden trekken zich meer en meer terug in hun eigen wereld. Er is een groep kinderen voor wie het niet uit zou maken als we simpelweg zouden stoppen met cultuureducatie. Dat is de groep kinderen die door hun moeder toch wel Franse kerken wordt binnen gesleept. Die met hun ouders of een bevlogen leraar naar het Tate of het Stedelijk gaat. Die toch wel naar pianoles of de jeugdtheaterschool gaan, ook als de muziekschool door bezuinigingen is omgevallen of de jeugdtheaterschool voor een modaal inkomen onbetaalbaar wordt.
Maar er is ook een groep kinderen voor wie de kans door de groeiende kloof tussen hoog en laag opgeleiden op een ontmoeting met kunst helemaal niet vanzelfsprekend is. Het is vooral die groep kinderen die op de basisschool geconfronteerd moet worden met hun eerste culturele ervaring en die daarna steeds weer opnieuw met kunst in aanraking moet kunnen komen. Anders maakt die groep immers geen enkele kans ooit een doorlopende culturele leerlijn op te bouwen. Na een eerste kennismaking is er immers geen geld voor een vervolg, of de ouders zien geen nut in verder culturele ontwikkeling. Naar mijn mening heeft ieder kind recht om zijn inlevingsvermogen te oefenen, om zijn fantasie te laten stromen. En zo als gezegd belangrijke maatschappelijke vaardigheden op te doen die niet voorbehouden moeten of zelfs mogen zijn aan een elite.
Subsidieverslaafd
Dat belang van kunst voor de samenleving ziet dit kabinet ook. Zegt het. In zijn nota Meer dan kwaliteit schrijft staatssecretaris Zijlstra: “In een wereld die steeds internationaler wordt en waarin we ons steeds meer moeten kunnen verplaatsen in anderen, vervult cultuur een belangrijke rol. Het kabinet vindt cultuureducatie belangrijk: voor persoonlijke ontwikkeling en voor de creativiteit van de samenleving als geheel.”
Dat klinkt allemaal leuk en aardig. De vraag is of Zijlstra het ook echt meent. Of dat die zinnetjes slechts een vriendelijk, doch hol gebaar naar het CDA zijn. Want tegelijkertijd hebben we politici plus gedoogpartners aan de macht die vinden dat een schilderij moet voorstellen wat het is, en staatssecretarissen die vinden dat een kunstwerk vooral een commodity is, en een vergelijkbare economische waarde vertegenwoordigt als pak hem beet een kilo suiker.
Toen ik in een interview de Cultuurwoordvoerder van de Tweede Kamer van de VVD, Bart de Liefde, vroeg of cultuur niet iets is wat goed is voor het algemeen nut van een samenleving, antwoordde hij ontkennend, om in dezelfde adem er aan toe te voegen dat cultuureducatie wel belangrijk was om zo kinderen die dat anders niet zouden komen in aanraking te brengen met kunst. Om een zin later weer uit te halen naar de subsidieverslaafde culturele sector.
Die denigrerende houding ten opzichte van de kunstsector en ook het idee dat kunst vooral een marktproduct is dat niet meer waard is dan zijn financiële waarde staan haaks op de positieve verwachting die staatssecretaris Zijlstra en Kamerlid De Liefde lijken te hebben van cultuureducatie. Want als je vindt dat kunst toch geen algemeen nut heeft en dat de enige waarde die het heeft bepaald wordt door de markt, waarom is cultuureducatie dan belangrijk? Kinderen hoeven toch ook niet om te leren gaan met een kilo suiker?
Als je de neo-liberale en libertaire denktrend doortrekt die onder het cultuurbeleid van dit kabinet ligt, waarin Henk en Ingrid zelf wel bepalen waar ze hun belastinggeld aan uitgeven, waarin die arrogante en elitaire cultuursector de gewone mensen niet moet gaat vertellen wat goede kunst en wat geen goede kunst is, dan kunnen we toch ook wel zonder paternalistische kunsteducatie? Je hoort Wilders alweer roepen: is het niet schandalig dat die linkse multikulelite onze kinderen vertelt dat onze Frans Bauer minder is dan die moeilijkdoenerij in het concertgebouw waar ze hun Anne-Fleur en Sophie in de bakfiets heen peddelen? Afschaffen die linkse hobby.
Egalitairisme
Want precies in dat sentiment zit de oorzaak van het dilemma waarin de VVD zich als liberale partij heeft vastgedraaid en die ten grondslag ligt aan de dubbelzinnige houding ten opzichte van cultuureducatie. Ergens sluimert bij de liberalen heus nog wel het idee dat kunst ergens goed voor is. Maar de kern van het huidige succes van de VVD ligt nu juist in iets anders, namelijk in de evolutie van de ooit progressieve egalitiseringsgedachte. In zijn boek Ill fares the land beschrijft Tony Judt hoe het linkse project en het bijbehorende discours van de egalitaire samenleving vanaf de jaren 80 is overgenomen door rechts. Maar waar links egalitairisme zag in termen van een achteraf bezien misschien nogal naïeve volksverheffing, ziet conservatief-rechts dat egalitairisme in termen van conformisme. Wie anders is, of elitair, ligt eruit. Die kunstenmakers moeten niet zo moeilijk doen en gewoon dat maken waarvan we allemaal kunnen zien wat het voorstelt. Kortom: het gelijkheidsdenken van waaruit het idee is ontstaan dat kunst en bijbehorende kunsteducatie belangrijk zijn, doet diezelfde kunst de das weer om.
Het simplistische conservatisme overheerst in het politieke denken, terwijl we nu juist behoefte hebben aan een samenleving die om kan gaan met een snel veranderende wereld. Een samenleving met absorberende denkkaders, dus. En ergens beseft het kabinet dat dus terdege, gezien de dubbelzinnige opvattingen over cultuureducatie. Het ligt electoraal alleen niet zo lekker op het moment.
We kunnen natuurlijk met zijn allen hier heel blij zijn met het feit dat de staatssecretaris kunsteducatie zo belangrijk vindt. En in onze handjes knijpen dat er in deze tijden nog wat geld beschikbaar blijft. Maar dan zouden we ons in slaap laten sussen en een ontwikkeling missen die uitermate gevaarlijk is. Want die dubbelzinnige houding van de politiek ten opzichte van cultuur en cultuureducatie stelt ons namelijk een wezenlijke vraag over de nut van dat project. Die vraag is of kunsteducatie kan gedijen in een kunstvijandige politieke omgeving die door dezelfde politiek wordt aangewakkerd. Of breder gezegd: als je, zoals ik, kunsteducatie ziet als onderdeel van een groter democratisch project waarin de toekomstige deelnemers aan de democratische samenleving wordt geleerd dat de werkelijkheid pluriform is en veranderlijk, dat het belangrijk is je fantasie te gebruiken om je te kunnen verplaatsen in een ander, dan valt dat democratische zaadje op dit moment wel in erg karige bodem. Waarom zouden kinderen zich moeten kunnen verplaatsen in een ander als de volksvertegenwoordiging dat zelf niet eens kan en garen spint bij juist zoveel mogelijk polarisatie en zo min mogelijk begrip voor die ander? Waarom zou je jezelf een flexibel denkkader aanmeten als elke nuance in het publieke debat wordt weggezet als zwak en elitair? Waarom zouden kinderen moeten leren dat een schilderij meer kan zijn dan wat het voorstelt, als de politiek dat zelf niet eens gelooft? Waarom zouden kinderen moeten leren dat kunst een waardevolle functie kan vervullen in een samenleving als die kunst toch alleen maar gemaakt wordt door linkse-multikul-belastingverkwisters? Kunsteducatie heeft alleen zin in een samenleving die kunst en dat waar het voor staat ook op waarde weet te schatten. De vraag is of dat nu het geval is.
Moreel reveil
De ronkende zinnen van Zijlstra over de waarde van cultuureducatie doen denken aan de Britse premier Cameron. Die riep enkele dagen na de Engelse rellen om een moreel reveil, om dat rellende tuig weer wat normen en waarden bij te brengen. Maar, zo noteerde de politiek columnist Peter Oborne van de Daily Telegraph, is dat niet krom, als diezelfde politici er nog niet zo lang geleden er geen enkele moeite mee hadden om Bang en Olufsentelevisies en slotgrachten te declareren bij de Britse belastingbetaler? Of als diezelfde politiek toestaat dat bankdirecteuren alweer dikke bonussen binnenharken, terwijl – uiteindelijk dankzij diezelfde bankdirecteuren – het buurtcentrum wordt wegbezuinigd? Natuurlijk, schrijft Oborne, kun je de jonge rovers gebrek aan moraal verwijten, maar is dat werkelijk een ander gebrek aan moraal dan die de politiek of het bedrijfsleven tentoonspreidt?
You have to practice what you preach, je moet je houden aan je eigen moraal. Je kunt niet verwachten dat de samenleving bepaalde waarden belangrijk gaat vinden, als je als politiek zelf laat zien dat je er schijt aan hebt. Of je vindt als samenleving moreel besef belangrijk voor iedereen – van bankdirecteur tot straatschoffie in Tottenham – of niet. Of je vindt dat kunst een maatschappelijke en democratische meerwaarde vervult die het waard is om te ondersteunen en waar daarom ieder kind mee in aanraking moet komen, of je vindt dat niet. Ook goed, maar dan moet je dat ook gewoon snoeihard durven zeggen. Wij vinden kunst onbelangrijk en daarmee kunsteducatie dus ook. Punt. Met halfslachtig het een zeggen en het ander doen, is niemand geholpen. De kunstsector niet, de scholen niet, de ouders niet, de kinderen niet en de samenleving als geheel al helemaal niet. Zonder bredere politieke en maatschappelijke acceptatie van kunst als een waardevol onderdeel van onze democratische samenleving heeft kunsteducatie nauwelijks enige zin.
De handdoek in de ring
Moeten we daarom maar de handdoek in de ring gooien? Ik denk van niet. Alleen al niet, omdat ik het ook al die kinderen die geen kunsthistorica als moeder hebben gun, dat ze het plezier ontdekken van het spelen met kunst. Van het fantaseren en dromen. Van het samen muziek maken of een theatervoorstelling. Daar is niets verheffends aan. Of elitairs. Of links. Dat is simpelweg de volledige potentie halen aan wat er aan fantasie in ieder individueel kind zit. Dat is simpelweg de volledige potentie halen uit wat je aan creativiteit en burgerschap in je samenleving hebt zitten. Dat wil iedere ouder en dat zou elke politicus moeten willen.
Maar daarnaast zullen we de politiek moeten blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid als het gaat om een fatsoenlijk kunstklimaat, een fatsoenlijk maatschappelijk klimaat en op de verantwoordelijkheid die die politiek heeft voor het functioneren van de democratie. Dat vergt dus meer werk dan alleen het organiseren van een fatsoenlijke basis voor cultuureducatie. Dat vergt een bredere maatschappelijke betrokkenheid en een constant weerwoord vanuit de sector.
Dit kabinet toont aan wat de gevolgen zullen zijn – voor de samenleving in het algemeen en de kunstsector in het bijzonder – als we de handdoek inderdaad in de ring gooien. Als we niet al vanaf jongs af aan laten zien dat kunst waardevol is. Wat er gebeurt als cultuureducatie faalt. Dat levert volwassen politici op die vinden dat een schilderij alleen mag voorstellen wat het is. Die vinden dat schoonheid of reflectie zinloze waarden zijn als je ze niet in klinkende munt kunt afrekenen. Volwassen mensen dus, die vergeten zijn wat het betekent om nieuwsgierig te zijn of om je fantasie de vrije loop te laten. Die vergeten zijn wat het betekent om kind te zijn.
Dit kabinet gedraagt zich als een stel pupers met halfslachtige, maar toch gestaalde denkkaders, die hun fantasie hebben opgegeven als iets kinderachtigs en alles wat ze niet begrijpen stom vinden en daar dan met hun rug naar toe gaan staan. Pubers die vinden dat ze alles beter weten dan wie dan ook, terwijl ze in werkelijkheid geen idee hebben waarover ze het hebben. Pubers die boos worden als iemand ze terecht probeert te wijzen. Misschien tonen die pubers de noodzaak om als het gaat om cultuureducatie,, maar ook als het gaat om het wijzen van de politiek op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid er met zijn allen nog veel harder aan te trekken.
Het zou mooi zijn als er eens iemand, misschien ik, misschien een van u, de pubers die dit kabinet vormen eens mee zou nemen, de populistische werkelijkheid van het Torentje uit waarin kunstenaars linkse activisten zijn, en waar criminelen en moslims het land overspoelen. Die gids zou ze gewoon ergens op een hoek van een doodgewone straat moeten neerzetten. En dan zou hij hen alleen moeten vragen: “Wat zie je?” En alle oprechte antwoorden zouden goed zijn.
Leave a Reply