De onttakeling van de kleine zaal – analyse TM

Het vlakkevloertheater stevent regelrecht af op een crash. Tegengestelde belangen en taken dwingen gemeenten, theaters en gezelschappen elk een andere richting in. Het artistiek kwalitatieve aanbod dat gezelschappen willen maken is niet interessant voor de theaterdirecteur die zijn zalen vol moet krijgen en de problemen die daarmee gepaard gaan stapelen zich op. Een eerste analyse van een circuit in crisis.

Een ongeluk in slowmotion. Zo noemde financieel geograaf Ewald Engelen zijn boek over de Eurocrisis. Hoewel iedereen de boel tergend langzaam de afgrond in ziet verdwijnen, is niemand in staat de koers drastisch te wijzigen. Omdat er te veel bestuurders aan te veel sturen staan, die het er bovendien niet over eens zijn of je die nu links- of rechtsom moet gooien.

Een dergelijke gekmakend trage crash is al jaren gaande in het Nederlandse vlakkevloercircuit. Het is bijzonder verontrustend om een directeur van een vlakkevloertheater te horen vertellen dat het circuit over tien jaar stuk is om even later te horen dat nog niet zo lang geleden op een VSCD-congres de werkgroep ‘Vlakke Vloer’ werd geannuleerd omdat er te weinig belangstelling voor was. Of om op dezelfde avond dat je in het Haarlems Dagblad leest dat er een groot financieel gat dreigt voor Toneelschuur Producties een Kamerlid te spreken dat vertelt dat ze eigenlijk niet zo goed weet welke problemen er in het vlakkevloerencircuit spelen.

Diepe systeemcrisis

Terwijl iedereen om de hete brij heen draait, wordt dat circuit rap kleiner en brozer. Er vallen bijvoorbeeld steeds meer theaters om (zoals het Grand Theatre in Groningen) of belangrijke spelers zitten in de problemen (zoals Toneelschuur Producties in Haarlem). Theaters stoppen met het programmeren van klein aanbod om zich op, schijnbaar, lucratievere theatervormen te storten of om zich te richten op de verhuur- of evenementenmarkt. Steeds meer theaterdirecteuren zijn dan ook uit andere, meer commerciële sectoren afkomstig dan uit het theater. Het is gemakkelijk en verleidelijk om alleen falende bestuurders of kunsthatende (gemeente)politici van zulke ontwikkelingen de schuld te geven. Maar zo simpel is het niet. Er zijn veel meer handen aan het stuur niet in staat het te keren.

In plaats van het gevolg van het onbezonnen handelen van blunderende individuen is er eerder sprake van een diepe systeemcrisis, waarin een aantal schijnbaar losse ontwikkelingen elkaar versterken tot een probleem van formaat. Zolang er geld en goodwill is – zij het bij gemeente, Rijk, theaters of gezelschappen – worden die losse ontwikkelingen niet als urgente problemen ervaren. Maar nu financiën opdrogen en het politieke en maatschappelijke draagvlak voor moeilijker kunst wegvalt, blijkt die afgrond toch ineens wel erg dichtbij.

Hoe kan het dat iedereen erbij staat te kijken? Omdat simpelweg niemand de ultieme verantwoordelijkheid voelt om in te grijpen, aangezien die verantwoordelijkheid over zoveel verschillende plekken is verspreid. Bovendien zijn de verschillende belangen in het veld soms gewoon tegenstrijdig. Voor iedereen die naar links stuurt, zijn er evenveel bestuurders die naar rechts sturen.

Die tegengestelde belangen zitten al ingeweven in ons cultuurbeleid. Aanbod en afname zijn bijvoorbeeld gescheiden verantwoordelijkheden binnen de podiumkunsten. Het Rijk is verantwoordelijk voor het aanbod en de gemeenten voor de podia. Dat leek altijd een logische verdeling, maar nu Rijk en gemeenten allemaal bezuinigen, blijkt die verdeling juist heel problematisch.

Mooi weer

Om bij die gemeenten te beginnen: steeds meer gemeenten verwachten van hun lokale theater dat het meer eigen geld verdient door populairder te programmeren, zodat de gemeente op haar bijdrage kan bezuinigen. Hoge bezoekerscijfers worden daardoor leidend: om meer eigen inkomsten te genereren, maar ook omdat gemeenten daar steeds vaker het succes van hun theater op afrekenen. Bij regiotheaters die naast een grote zaal ook een vlakke vloer hebben, heeft dat direct gevolgen voor het kleine aanbod. Op dat kleine aanbod moet een theater altijd geld toeleggen.

Nog niet lang geleden financierden zulke theaters dat tekort met het geld dat werd verdiend met de populairder genres als cabaret en musical. Door de economisch crisis blijven nu juist de bezoekers van die populaire genres weg, waarmee binnen de begroting van de theaters het geld voor het alternatieve theateraanbod wegvalt. Het kleinere aanbod is dan al snel het kind van de rekening. Er zijn steeds meer theaters die stoppen met het programmeren van klein aanbod. De verwachtingen die politici hebben over de eigen inkomsten die theaters kunnen halen, zijn niet altijd realistisch. Daarom vallen er steeds meer, vooral kleine en middelgrote, theaters om, waarmee nog meer speelplekken definitief verdwijnen. Ondertussen spelen de theaters mooi weer door te suggereren dat de bezoekerscijfers weer aan het stijgen zijn, waardoor een gevoel van urgentie verloren gaat.

Zoals gezegd is dit een crash in slow motion. In 2009 interviewde Simon van den Berg voor Theatermaker al een aantal directeuren van vlakkevloertheaters die – vooral in de Randstad – alleen experimenteel aanbod presenteerden. Zij constateerden dat de kleine zalen zich nog altijd verantwoordelijk voelden voor nieuw en experimenteel theater. Ondertussen waren de organisaties zelf uitgegroeid van gekraakte undergroundpodiaatjes met vrijwilligers die de kaartjes scheurden tot professionele theaterorganisaties die datzelfde experimentele aanbod voor min of meer dezelfde publieksaantallen aanboden, maar voor gemeenten wel een stuk duurder waren geworden.

Op het moment dat er moet worden bezuinigd en er meer eigen inkomsten moeten worden binnen gehaald, heeft zo’n gepimpt podium in een glimmend pand een probleem. Want waar haal je als theaterdirecteur die grotere eigen inkomsten vandaan als de publieksaantallen voor wat jij toont sowieso nooit hoog zullen worden en je je kaartjes dus beter niet duurder kunt maken – los nog van het feit dat je wellicht vindt dat theater voor iedereen betaalbaar moet zijn? Harder onderhandelen met gezelschappen is een veelvoorkomende oplossing, maar daarmee komen gezelschappen in de knel van waarvan ook wordt verwacht meer eigen inkomsten binnen te halen. Met de grote bezuinigingen op de gemeentelijke cultuurbudgetten werd een al jaren sudderende scheefgroei ineens een urgent probleem.

Maar ook in 2009 had dat geen nieuws moeten zijn. Iedereen in de sector weet al jaren dat het schuurt tussen de gezelschappen en de theaters. In 2006 (dus inmiddels negen jaar geleden) wees de commissie-d’Ancona daar al op in haar rapport Uit!’ Naar gesubsideerde podiumkunsten met een nieuw élan. Terwijl het Rijk vooral kleinschalig aanbod subsidieert, schreef de commissie, bouwen gemeenten juist middelgrote en grote zalen. Die krijg je niet vol met experimenteel aanbod, met een mismatch tussen vraag en aanbod tot gevolg. Door recensenten en kenners wordt het kleinschalige theater gezien als belangrijke artistieke voedingsbodem voor het theater. Maar het lukt maar niet om daar grote aantallen publiek voor op de been te brengen.

Underground in de marge

En dan wreekt zich in tijden van financiële schaarste weer de gescheiden verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk. In navolging van de kenners in de commissies en van bijvoorbeeld de kunstkritiek vinden ook de Raad voor Cultuur en OCW het kleine aanbod belangrijk. Maar voor het presenteren van dat diverse theaterlandschap zijn lokale podia nodig. Lokale politici voelen die verantwoordelijkheid voor het diverse landelijke theaterstelsel vaak echter helemaal niet. Zij zijn immers gekozen om de problemen van de eigen gemeente op te lossen, niet die van het Rijk. En wat het Fonds en de theaterkenners als interessant theateraanbod zien, ziet een minder in de kunsten ingevoerde gemeentepoliticus vooral als experimentele underground in de marge waar te weinig mensen op zitten te wachten.

Ook al kan de diversiteit niet zonder de theaters bestaan, het Rijk voelt zich dan weer niet verantwoordelijk voor de theaters. Toch is de financieringssystematiek voor de gezelschappen via het Fonds extreem afhankelijk van datzelfde podiumcircuit. Gezelschappen worden immers gesubsidieerd per uitvoering, maar het wordt steeds moeilijker om een voldoende lange tournee samen te stellen door wegvallende speelplekken en kopschuwe programmeurs. Gemeenten en Rijk proberen kortom al jaren twee verschillende kanten op te bewegen en het voertuig is de laatste jaren alleen maar harder rechtdoor blijven rijden.

Vage postertjes

Ook de theaters en gezelschappen zelf staan naar de aankomende crash te kijken, terwijl er ondertussen luidkeels over elkaar wordt geklaagd. Alleen zag niemand, ook niet na het verschijnen van Uit!, de noodzaak dat probleem eens echt aan te pakken, getuige de afgelaste werkgroep over vlakke vloeren. Nu de afgrond dichterbij komt, versterken de tegengestelde belangen en verantwoordelijkheden de systeemcrisis: de ene organisatie wil autonome kunst maken, de andere moet een groot publiek bereiken dat niet per se op autonome kunst zit te wachten maar een avond uit wil.

Daarom ergeren theaters zich niet alleen aan het feit dat gezelschappen altijd zulke ‘vage postertjes’ maken, maar ook aan de geringe tijd die de gezelschappen steken in het zoeken en opbouwen van hun eigen, lokale publiek.

Het zou inderdaad fijn zijn als gezelschappen de theaters zouden kunnen helpen bij het opbouwen van een publiek voor hun werk, bijvoorbeeld door goede marketing. Daarvoor is echter geen geld en geen mankracht. Sommige gezelschappen kunnen maar een dag per week een marketingmedewerker betalen. Dat is net genoeg om de mailtjes te checken, terwijl een medewerker een voorstelling eigenlijk een hele tournee lang zou moeten ondersteunen om echt effect te hebben. Een van de oorzaken van het geldgebrek voor marketing is dat gezelschappen geld van het Fonds krijgen om producties te maken (activiteitensubsidie), niet om zichzelf als organisatie draaiende te houden (exploitatiesubsidie). Het geld gaat dus vooral op aan artistieke werkzaamheden (het maken van voorstellingen) met als gevolg dat de gezelschappen voor marketing inderdaad sterk leunen op de theaters.

Door datzelfde subsidie- en reissysteem staat elk gezelschap hooguit een of twee keer per jaar in een bepaald theater. Ook dat maakt het nagenoeg onmogelijk om een hechte band met een publiek op te bouwen.

Eieren voor zijn geld

Gezelschappen klagen op hun beurt weer dat theaters nooit tijd steken in het promoten van hun voorstellingen. Los van het feit dat theaters soms meer dan tweehonderd voorstellingen presenteren, speelt ook hier de inkomstendruk van de theaters mee.

Zeker de grote schouwburgen steken de tijd van hun marketingmedewerkers soms liever in de grote producties waarop het theater nog geld kan verdienen. Op een kleinezaalvoorstelling loopt het zoals gezegd altijd verlies, dus is het niet rendabel daar marketingtijd in te steken. En aangezien geen gemeente echt staat te springen om gaten in theaterbegrotingen te dichten, kiest menig theaterdirecteur eieren voor zijn geld.

Theaters die de verantwoordelijkheid voor het diverse landschap voelen en daarom wel het kleine aanbod aanbieden, doen dat regelmatig voor eigen rekening en risico. Die theaters kunnen daarvoor programmeringssubsidie aanvragen bij het Fonds Podiumkunsten, maar de vraag is of dat genoeg is om de kosten te dekken die bij het programmeren van klein aanbod komen kijken, zeker als de gemeente bezuinigt op het budget. Dan is er dus wel een beetje geld om aanbod te tonen, maar nog niet om publiek daarvoor op te bouwen.

Het contact tussen gezelschappen en theaters verliep voorheen via de programmeurs en via de productiehuizen. Programmeurs kwamen bij elkaar over de vloer om kennis uit te wisselen over interessante makers en nieuwe voorstellingen. Bij de productiehuizen werd uitgekeken naar nieuw talent. Inmiddels is dat expertisenetwerk uiteen gerafeld. Productiehuizen zijn er bijna niet meer. Theaters programmeren geen klein aanbod meer of hebben het druk zat met het drijvende houden van het eigen vlot. Gevolg: theaters en makers spreken onderling nauwelijks meer over nieuw werk, nieuwe vormen, nieuwe makers of nieuw publiek. Er is voor programmeurs bijna geen tijd meer om een langere relatie op te bouwen met jonge theatermakers en hun ontwikkeling te volgen tot gevestigd talent. Productiehuizen kunnen interessant nieuw talent niet meer onder de aandacht brengen. Daarmee bestaat het risico dat ook de artistieke kwaliteit op de lange termijn in de knel komt, omdat kunstenaars niet meer in staat zijn zich in hun werk te ontwikkelen.

Einde oefening

Al met al levert een en ander een behoorlijk treurig beeld op. Maar wat de onttakeling van de kleine zaal vooral zo griezelig veel doet denken aan de economische onbestuurbaarheid van de Eurozone is dat in beide gevallen iedereen weet dat als alles blijft zoals het is, het einde oefening is. Zowel theaterdirecteuren als producenten zeggen dat bij ongewijzigd beleid het vlakkevloercircuit over tien jaar stuk is. Maar zolang de belangen van de verschillende spelers zo enorm tegengesteld zijn, verandert er te weinig om de koers bij te sturen.

Om dat wel voor elkaar te krijgen moet, kortom, eerst meer kennis en begrip bestaan voor elkaars motieven en belangen: wie draait waarom aan welke sturen? Vervolgens is het zaak die motieven en belangen op een lijn te brengen. Dat moet liever eerder dan later. Wordt vervolgd.


Posted

in

by

Comments

6 responses to “De onttakeling van de kleine zaal – analyse TM”

  1. Dick Hauser (regisseur/oud directeur Shaffy Theater) Avatar
    Dick Hauser (regisseur/oud directeur Shaffy Theater)

    Een goed geschreven en alarmerend artikel.
    Toch zou ik er graag het een en ander aan toe willen voegen. Natuurlijk is er een overduidelijke tendens waarbij de bezuinigingen van verschillende zijden met name de vlakke vloer theaters raken. Die crises heeft naam mijn idee diepere wortels die terugvoeren naar de jaren 70 waarin dit circuit is ontstaan als antwoord (om het simpel te zeggen) op de afstandelijkheid van de grote zaal. Die afstandelijkheid is er niet meer. Toeganglijk, degelijk gemaakte voorstellingen als ‘De Verleiders’ bewijzen dat. De grote zaal, in een wereld waar een Ziggo dome bestaat, zijn helemaal niet zo groot. De vanzelfsprekendheid van de kleine zaal is natuurlijk een schijnvanzelfsprekendheid. Het begint er mee dat steeds weer een nieuwe lichting jonge makers (neem de Bonte Hond) zich committeert aan die podia en sprankelen prodcuties maakt. Om die allemaal tot verneiuwen den experimenteel te bestempelen is onzinnig. Er zijn vele tinten tussen toegankelijk en experimenteel. Het werk dat Jacop Albom maakt is daar een goed voorbeeld van. Het kwalitatief van een hoog niveau, het is succesvol, trekt volle zalen. Het kan dus wel. Maar er moet vooral goed en interessant theater gemaakt worden bij voorkeur in een steady regelmaat. Het enige wat de theaters moeten doen is daar op tijd en met voldoende PR op inspringen. Ingewikkelder is het niet en schaf met ingang van volgend seizoen, behalve voor het jeufdtheater, de one night stand programmering af. Maak PR voor langere series. Die ene voorstelling in Apledoorn in Arnhem? Van een relatief onbekende club. Hoezo weet iedereen dat? Wordt vervolgd.

  2. […] Robbert van Heuven signaleert een systeemcrisis in het vlakkevloercircuit. De parallel met het kleine concertzalen circuit is niet te […]

  3. Rob Bloemkolk Avatar
    Rob Bloemkolk

    Helder stuk, zeker waar het de afstemming van Rijk en gemeente, fonds en theater betreft. Overigens, maar dat is een detail: de kosten van uitvoering worden door het FPK meegenomen in de toekenning van (project)subsidie. Er is naar mijn smaak meer aan de hand dan het helder weergegeven rendementsprobleem in het bovenstaande stuk. Nederland heeft een unieke culturele zomer achter zich liggen die zich grofweg uitstrekte van midden jaren zestig tot ongeveer 1990. De grootste generatie ooit (de babyboomers) grepen niet alleen de macht maar bleek ook een fors aantal culturele megatalenten voort te brengen. Toenemende welvaart en culturele experimenteerdrift kwamen op unieke wijze samen. Het resultaat was een fijnmazig netwerk van kleine theaters en speelplekken waar aanstormend talent een kans kreeg zich te ontwikkelen. Dat wordt nu vernietigd. En dat valt de politiek wel degelijk aan te rekenen. Met name de populisten (PVV) hebben een grote rol gespeeld bij de afbraak van het Fonds voor de Podiumkunsten terwijl de gemeentelijke budgetten al vanaf Balkenende 3 en 4 zwaar onder vuur lagen. Daarbij is het goed op te merken dat het budget voor cultuur een jaar voor de crisis (2007) 817 miljoen bedroeg en dat was (slechts) 0,56% van de Rijksbegroting. Ik vrees dat de in het artikel terecht gesignaleerde systeemcrisis ook een maatschappelijke kant heeft. Er is een nieuwe generatie aangetreden die eenvoudigweg weinig heeft met cultuur. Gijs van Scholten Aschat schreef onlangs in een column dat politici sinds de jaren 90 wegblijven bij toneel en theater. En memoreerde de dagen dat Kok en Bolkestein na afloop van premieres zich volop tijdens de nazit lieten gelden. Ziet u het Halbe Zijlstra doen? Samson? Rutte? They couldn’t care less. En het zijn niet alleen de politici. Het grote (beter opgeleide) publiek bezoekt de 300 festivals die er jaarlijks in Nederland georganiseerd worden. Het is de geindividualiseerde generatie op zoek naar een gezamenlijke ervaring. Scherper gesteld: eenzame koopgootgangers op zoek naar sociale cohesie. Op zoek ook naar instant emotie, instant beleving, instant sensatie. Zet dat tegenover het vlakkevloertheater, experimentele muziek of moderne dans, kunstvormen die een beroep op je doen, iets van je vragen en niet perse willen behagen of bevredigen, en je hebt, denk ik, nog een andere component van de systeemcrisis in beeld. Ik zal nooit die mevrouw vergeten die bij DWDD aan tafel zat om het succes te duiden van de film ‘Komt een vrouw bij de dokter’ Ze maakte zich boos over de moraal van de mannelijke hoofdpersoon die zijn aan kanker stervende vrouw bedroog met een ander. Heel even waande ik me een eeuw eerder toen het publiek de schurk na afloop van de voorstelling opwachtte om hem een duchtig pak slag te geven. Maar het was gewoon die goeie ouwe generatiekloof. De mevrouw aan tafel walgde (zoals velen) van het instant sentiment, de instant emotie en de instant sensatie die Kluun’s bestseller zo vaardig uitserveert. Wat ze vergat (en velen met haar) is dat ‘Komt een vrouw bij de dokter’ door een nieuwe generatie als ‘cultuur’ ervaren wordt. Voor mij, geboren in 1958 (en dus net te laat om de leukste rellen mee te maken) is cultuur nog steeds een voertuig voor verandering. Die tik van de jaren 60 heb ik wel meegekregen. Maar onze huidige politici, onze huidige bestuurders ook en ik ben bang: de huidige twintigers en dertigers zitten niet echt op fundamentele veranderingen te wachten, of het moet in de beloningssfeer liggen. We zullen, vermoed ik, nog meer moeten verliezen. Om het straks allemaal weer opnieuw uit te vinden. Ook dat is cultuur, denk ik.

  4. Vincent van Warmerdam Avatar
    Vincent van Warmerdam

    Een kleine zaal exclusief exploiteren met theatervoorstellingen is niet meer van deze tijd. Dat ligt niet aan de zaal maar aan de tijd. En de tijd valt niet veel te verwijten. De ruimte zal opnieuw ter beschikking gesteld moeten worden aan nieuwe en andere doeleinden. Sluiten en schaarste kweken kan ook.

  5. Rainer Hofmann Avatar

    It takes more than 3 minutes…

    Robbert van Heuven writes a thorough analysis of the conflict between income pressure of theatres (be it ´vlakke vloer´ or ´schouwburg´) and the artistic need for experiments and new approaches. But let´s talk not only about the numbers. More interesting is, what the income pressure does to the subsidised sector artistically.

    A friend of mine, a free-lance filmmaker for German television, told me, he cannot sell any film idea anymore, where the protagonist and the main theme are not clear within 3 minutes. I can hardly enter a vlakke vloer theatre performance in the Netherlands without being addressed by an actor before I even sit down. This attempt to connect with the audience bears the bad smell of despair. This bad smell meets the sweet perfume of success of role model companies like De Warme Winkel or Wunderbaum. They are excellent companies and are brilliant in connecting with their audience very fast. So we get many little Wunderbaums and Warme Winkels.

    This leads to a loss of the once brilliant diversity in Dutch theatre. As always there are glorious exceptions. Artists, who dare to suggest a secret on stage, artists who take their time, who demand something from their audiences and give a lot in return. Artists who defy the instant gratification culture.

    I am convinced there is an audience for this more unusual (and I do not mean hermetic) work. Programmers should stop shitting their pants out of fear of bad politicians and civil servants (as Robbert diagnoses in more polite words). They are not necessarily illiterates who can only read numbers. Otherwise the most interesting artists play in the Netherlands only in Amsterdam and maybe Utrecht and Rotterdam, but in 20 cities abroad. Quite some have left the country anyway. We need to talk about artistic developments, not only about the relation of subsidized and non-subsidized sector in programming.

    As long as we discuss only audience figures and income we are lost anyway. Don’t get me wrong, I find empty theatres more than depressing, but you need to have patience and build up audiences. Audiences are not stupid, not at all. Especially younger audiences are just unexperienced. Challenge them! I saw many of them glance in wonder about something they had never seen before. It takes courage, for the artists, the venues, the subsidy givers, the audiences. It takes patience. It takes commitment. And it needs an artistic discourse to find a language for the work that does not explain itself in 3 minutes. Otherwise you might have a full house today, but nobody will come anymore in 10 years, because there are more exciting things to do in the world.

    Rainer Hofmann
    Artistic Director SPRING Festival Utrecht

  6. Jan van Galen Avatar

    Ik nam in 1968 het initiatief tot de oprichting van de Toneelschuur. Haarlem was in die dagen, voor de “aktie Tomaat” losbarstte, het centrum van de toneelvernieuwing.
    “Een terugblik vooruit” is door mij geschreven opdat de geschiedenis van die jaren niet verloren gaat. Tussen toen en nu springend, probeer ik duidelijk te maken dat een levend toneelklimaat vooral gediend is bij minder institutie en wat meer anarchie.
    Nadere info wil ik gaarne verstrekken.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.