|
|
Voor en achter de schermen bij De Goede Dood
Gemma Hauptmeijer (26) staat ontspannen tegen een theaterstoel geleund, terwijl er op het podium van de Amstelveense schouwburg microfoons worden getest. Ze probeert zich te herinneren waar haar theatervoorstelling De Goede Dood gisteren stond (Arnhem) en waar ze morgen eigenlijk naar toe moet reizen (Enschede). Hauptmeijer is theatertechnicus en reist met de voorstelling in vijf maanden langs tachtig verschillende theaters. Dus ze raakt het overzicht wel eens kwijt. “Elke dag is anders. Dat maakt het ook zo leuk.” Eigenlijk is Hauptmeijer ook maar het vak van technicus ingerold. Ze was en is ook actrice en danseres. “Toen ik op dat toneel stond, was ik heel erg nieuwsgierig naar de andere, technische kant. Dus ging ik aan de technici vragen hoe alles werkte.” Toen een van de technici, die Hauptmeijers nieuwsgierigheid opmerkte, een stagiaire nodig had, vroeg hij haar om mee te gaan op tournee. Bij Vrouwen van Picasso, een solo van actrice Will Van Kralingen (56). En nu loopt ze dus al twee jaar mee. En in bijna elke voorstelling waar ze aan werkt, speelt ook weer Van Kralingen mee, zoals ook De Goede Dood. Van Kralingen: “Toen we Gemma de eerste keer binnen zagen komen lopen, waren we meteen verliefd haar. Maar ze is ook heel nieuwsgierig een gedreven. En ze pakt alles aan.” Anders dan Hauptmeijer heeft Van Kralingen bijna dertig jaar ervaring in het theater. Vorig jaar won ze nog de belangrijkste theaterprijs, de Theo D’Or, voor haar rol van Koningin Elisabeth in Maria Stuart van het Nationaal Toneel. Als jonge frisse meid lijkt Hauptmeijer in niets in het clichébeeld van de theatertechnicus: man, groot, breed, met een zaklampje aan de broekriem en een zware shag in de mondhoek. Maar echt last gehad van het feit dat ze vrouw is, heeft ze niet. “Ik heb me in het begin, toen ik nog niets wist, helemaal suf gebluft. Daar kon ik mijn kwaliteiten als actrice wel weer gebruiken. Maar het is dubbel. De ene mannelijke technicus staat iets zwaars voor je tillen voor je het hebt gevraagd. Maar een ander denkt: jij wilde toch zo nodig de techniek in? Doe het zelf maar.” Een ander techniekvooroordeel is dat technici niets van acteurs begrijpen en andersom. Hauptmeijer: “Dat heeft ook met je instelling te maken. Toen ik zelf op dat podium stond, werd ik juist heel nieuwsgierig naar de techniek. Maar er waren ook danseressen die daar niets mee hadden.” “Ik realiseer me maar al te goed hoe zwaar zij het heeft.”, zegt Van Kralingen. “Zij moet opbouwen als wij er nog niet zijn. De voorstelling draaien. En dan weer afbreken als wij alweer naar huis zijn.” Hauptmeijer: “Wij spreken elkaar met de voornaam aan. Maar er zijn ook acteurs die per se met meneer of mevrouw willen worden aangesproken.” Een goede technicus is voor Van Kralingen als een extra acteur, die reageert op wat de spelers op het podium doen. “Je werkt dan zo goed samen dat je niet meer het idee hebt dat je als acteur in je eentje op het toneel staat.” Hauptmeijer: “Je werkt ook niet samen. Je maakt samen. Dat is iets anders.” De acteurs willen na de voorstelling dan ook graag weten wat zij van de voorstelling vond. Van Kralingen: “En dan zegt ze vaak precies dat wat we als acteurs nodig hebben. Ze houdt alles in de gaten en corrigeert foutjes die in de loop van tijd in mijn spel sluipen.” “Maar ik wordt ook gecorrigeerd, als de acteurs last hebben van een felle lamp”, vult Hauptmeijer aan. Dat samen maken levert in het geval van het team van Van Kralingen en Hauptmeijer een sterke band op. “Daardoor heb je ook elke dag weer zin om naar je werk te gaan. En dat vind ik heel belangrijk.”, zegt Van Kralingen. Ook onderling hebben de vrouwen een hechte band. Hauptmeijer: “Ik werk heel graag met Will. Wat Will doet, daar wil ook graag bij zijn. We doen wel eens of we moeder en dochter zijn. Sommige mensen trappen daar ook in.” Van Kralingen: “Laatst zag ik haar over het grote podium lopen, terwijl ze druk in een headset aan het praten was. Toen was ik echt trots op haar. Toen dacht ik: ‘Het kleine meisje is weer een beetje groter geworden.’”
Robbert van Heuven, 2008
|
|