|
|
Susanne Kennedy: 'Je moet je publiek niet onderschatten'
Af en toe knalt er tijdens ons gesprek muziek uit de grote zaal van het Haagse Nationale Toneelgebouw. Over twee dagen is immers de première van Hedda Gabler en de techniekjongens werken gewoon door, terwijl Susanne Kennedy (1977) over haar nieuwe voorstelling praat. Zo kort voor de première is de regisseuse wel benieuwd naar de reactie van het publiek op wat ze heeft gemaakt: ‘Je zit acht weken in een ruimte met je acteurs en je ideeën over een stuk. In die tijd probeer je de acteurs duidelijk te maken waar je naar zoekt. En nu is het hopen dat het publiek meekrijgt wat je wilt laten zien.’ Daarin gunt ze het publiek een grote interpretatievrijheid. Ook al regisseert ze een klassiek stuk dat de Noorse toneelschrijver Ibsen in 1890 schreef, ze is vooral op zoek gegaan naar een open vorm waarin iedereen zijn eigen betekenis in kan terugvinden. ‘Ik heb daarvoor een behoorlijke bewerking van het stuk gemaakt. Het precies navertellen van het verhaal interesseert me niet zo heel erg. Van sommige scènes in het originele stuk is soms maar een zin over. In de toneeltekst zitten elementen die je raken, die je wilt laten zien, maar die zitten ingebed in dat verhaal. Soms dacht ik bij het lezen: wat is dit eigenlijk een draak van een stuk. Maar je zult je daar als regisseur toch toe moeten verhouden. Er heeft een gevecht plaatsgevonden tussen mij en de tekst. Soms moet ik slimmer zijn dan Ibsen. Dat vind ik een spannende krachtmeting.’ Kennedy is vooral geïntrigeerd, vertelt ze, door de geestesgesteldheid van titelpersonage Hedda. Ibsens Gabler is een jonge vrouw die na haar wilde jeugd in een saai huwelijk is beland en uit verveling en onzekerheid de levens van anderen, waaronder die van haar trouwe, suffige echtgenoot kapot maakt. ‘Hedda Gabler heeft een enorme anti-houding. Dat maakt haar zo intrigerend. Ze kan niet omgaan met het leven, is daarvan vervreemd. Het gewone, het alledaagse, is voor haar een nachtmerrie. Ze zoekt expres de dingen op die haar en anderen kapot maken. Ze is voor mij bijna een soort Amy Winehouse.’ Ook in Kennedy’s eerdere voorstellingen waren de personages een soort anti-helden. In Dagelijks Brood bijvoorbeeld worstelden verschillende personages met hun leven op de werkvloer. ‘Ik ben geïnteresseerd in personages die de wereld om hen heen niet kunnen begrijpen, die in het leven verstrikt raken. Die zoek ik dan ook steeds weer op. Misschien geven dat soort personages een soort van troost. Wij hebben allemaal wel eens dat vervreemde gevoel ten opzichte van de wereld. De personages laten ons zien dat we daarin niet alleen zijn. Ibsen zegt zelf dat het leven niet tragisch is, maar vooral belachelijk. Dat is wat voor hem het leven zo ondraaglijk maakt.’ En nu is het dus wachten wat het publiek in Kennedy’s bewerking van Hedda Gabler ziet. ‘Ik vind het spannend om te zien wat de voorstelling doet met het publiek. Omdat het zo’n klassiek stuk is, hebben mensen toch een bepaalde verwachting van de voorstelling. Maar je moet je publiek niet onderschatten. We zien wel wat er gebeurt.’
Robbert van Heuven, 2008
|
|