Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA)

Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA): ‘Ik vind dat we ons als politici ook inhoudelijk moeten kunnen bemoeien met kunst’

In pdf [53 KB]

Op het moment van dit interview is Nicolien van Vroonhoven (35) druk bezig met haar schriftelijke inbreng voor het debat over het nieuwe cultuurstelsel. Al eerder liet ze van zich horen, tijdens het cultuurstelseldebat van 16 oktober 2006. Ze diende een motie in waarin ze aandacht vroeg voor de afnemende participatie binnen de amateur-kunsten en de minister verzocht een actieplan op te stellen om die participatie te stimuleren. Haar motie werd breed gesteund en werd bovendien aangehaald in het advies van de Raad voor Cultuur. Voor amateurs heeft Van Vroonhoven een groot hart. ‘Er wordt altijd zo lacherig en minderwaardig over amateurkunst gedaan. Maar wil je de kunsten naar een hoger plan brengen, dan heb je die brede laag van amateurs nodig. Of om een parallel met sport te trekken: voetbal is in Nederland een topsport omdat er een brede laag van amateur-sporters onder hangt. Ten eerste zijn de amateur-podiumkunsten een goede kweekvijver voor talent. Veel jong grut komt bijvoorbeeld naar de conservatoria via muziekscholen en –verenigingen. Ten tweede gaat het om het kweken van belangstelling. Door zelf met amateurkunst bezig te zijn, heb je meer animo om de professionele kunsten te bezoeken. En participatie in de kunsten stimuleert de creatieve ontwikkeling van kinderen. We willen een creatieve, innovatieve samenleving. We willen mensen laten nadenken. Daarom vind ik het belangrijk dat met name kinderen de ruimte krijgen creatief bezig te zijn.’

Geen luxe

Zelf speelde Van Vroonhoven als kind harp en piano, totdat ze voor haar studie op kamers ging. De harp werd verkocht, de piano staat nog altijd bij haar ouders. In Leiden studeerde Van Vroonhoven kunstgeschiedenis en fiscaal recht, een aparte combinatie die haar werd ingegeven door een compromis met het thuisfront. ‘Mijn vader vond dat ik naast kunstgeschiedenis ook iets “zinnigs” moest doen voor mijn toekomst.’ Na haar studie en een korte carrière als belastingadviseur rolde Van Vroonhoven in de politiek, eerst als fractiemedewerker en sinds 2002 als Kamerlid. ‘Ik verwachtte in de politiek niet zoveel aan kunstgeschiedenis te hebben. Maar ik ben in de Kamer zowel woordvoerder Cultuur als woordvoerder Belasting. Zo zijn mijn studies toch weer bij elkaar gekomen.’

Volgens Van Vroonhoven bezit kunst de mogelijkheid mensen te binden: ‘Niet alleen door samen van kunst te genieten, maar ook door na een voorstelling met elkaar erover te praten. Of door samen toneel te spelen. En er is natuurlijk een relatie tussen kunst en cultuur en onze eigen nationale identiteit. Kunst en cultuur zijn belangrijk om onszelf als Nederland op de kaart te zetten: dit zijn we! Ik zie kunst dan ook niet als een luxe.’

Het gegeven dat de gang naar het theater niet voor iedereen een logische stap is, ligt volgens Van Vroonhoven niet aan de prijzen. ‘Jonge mensen geven drie of vier keer meer uit als ze een avondje gaan stappen. Ik denk dat het probleem eerder is dat mensen niet weten wat er te koop is. Ze weten niet dat er behalve moeilijke, ontoegankelijke voorstellingen ook een heleboel toegankelijkere, misschien meer lichtvoetige voorstellingen zijn die hen wel zouden aanspreken. Ik denk dat de theaterwereld haar voorstellingen misschien wat makkelijker en hapklaarder zou kunnen aanbieden aan het publiek. Ook qua inhoud. Ze zou zich meer kunnen richten op doelgroepen. Zodat voor scholieren iets anders in het pakket zit dan voor ouderen. We vinden nog te veel dat iedereen alles moet eten. Maar zo werkt het niet. Daar is het cultuuraanbod ook te divers voor. Het gevaar is dat mensen, of laten we ze gewoon consumenten noemen, door de bomen het bos niet meer zien.’

Geestig

Met haar voorkeur voor toneel boven muziek of dans (‘Toneel doet mij meer en zet me meer aan het denken’), bezocht Van Vroonhoven onlangs nog de première van De Goede mens van Sezuan van Toneelgroep De Appel. ‘Ik ging met mijn moeder, die lerares Duits is en literair vertaalster. Ik had van haar al een college gekregen over wat ik kon verwachten. En inderdaad: alle foefjes waar Bertolt Brecht mee werkte zaten erin: er werden liedjes gezongen, blikken in het publiek geworpen. Toch voelde ik niet het schrijnende, dat in het werk van een geëngageerd schrijver als Brecht aanwezig is. Het was vooral geestig en luchtig.’

De Appel is een voorbeeld van een gezelschap dat nog bestaat dankzij een intensieve lobby rond een vorige cultuurnotaperiode. In het nieuwe cultuurstelsel wordt het een stuk lastiger om op een dergelijke wijze aan subsidiegelden te komen. ‘Dat vind ik in principe goed. We kunnen als politici en als overheid niet over elke subsidie gaan lopen kissebissen. Sommige Kamerleden kwamen bij een cultuurnotabehandeling aanzetten met twee A-viertjes vol instellingen waarvan zij vonden dat ze alsnog gefinancierd moesten worden. Dat was gewoon pijnlijk. Daar wil ik ook niet aan. Zo verzand je in oeverloze discussies.’

Toch omarmt de CDA-vrouw de nieuwe subsidiestructuur niet helemaal. ‘Wat ik zorgelijk vind, is dat een veel grotere groep instellingen straks via de cultuurfondsen gaat worden bediend. Nu wordt er al tachtig miljoen per jaar aan de fondsen gegeven. Wij laten het aan hen over dat te verdelen. Maar vervolgens hebben wij te weinig controle over wat er precies bij die fondsen gebeurt. We weten niet wie over de beoordelingen gaat en wat de criteria zijn. Het is eigenlijk een grote black box. Daarom pleit ik ervoor de banden tussen politiek en fondsen juist strakker aan te halen. Niet omdat ik over losse instellingen wil praten, maar omdat ik wil weten volgens welke criteria instellingen hun subsidies krijgen.’

De vragen die Van Vroonhoven zich stelt bij de nieuwe fondsenstructuur zijn precies dezelfde als waar de podiumkunstensector zelf mee kampt. ‘Ik zou graag een “Code Cultuurfondsen” zien. Zoals er de Code Tabaksblatt is voor het bedrijfsleven. Ik wil dat de fondsen aan bepaalde voorwaarden voldoen. En ik wil kunnen meepraten over de beoordelingscriteria die de fondsen meekrijgen van de politiek. Bovendien is het belangrijk dat de fondsen aangeven wat de achtergrond van de bestuursleden is, of ze een diverse achtergrond hebben en of ze wel regelmatig rouleren. Ik wil weten welke aanvragen er zijn geweest, of ze zijn gehonoreerd en op grond van welke criteria dat is besloten. Ik wil jaarlijks met de minister en de fondsen praten over in hoeverre zij zich aan hun beleid hebben gehouden. Dat moet allemaal zijn beslag krijgen in die Code. Dat mag wat mij betreft wettelijk worden afgedwongen. Ik denk dat het huidige wetsvoorstel verder heel gezond is. Aan de basisstructuur van het voorgestelde cultuurstelsel moeten we niet gaan knabbelen. Maar zoals duidelijk zal zijn, kamp ik nog met wat vragen. Behalve mijn vraag over de verhouding tussen fondsen en politiek vraag ik me bijvoorbeeld af of een megafonds zoals de Commissie Alons voorstelt een goed idee is. Ik ben bang dat de amateurs daarvan de dupe zullen worden.’ Gelukkig voor Van Vroonhoven is de Raad dat met haar eens. Hij pleit voor een apart Amateur- en Educatiefonds.

Politieke sturing

Omdat in het nieuwe stelsel de verhoudingen tussen de verschillende spelers anders zullen komen te liggen, wordt de verhouding tussen politiek en de kunsten de komende vier jaar een van de aandachtspunten van het CDA. ‘Wat wordt, zoals gezegd, de rol van de fondsen? Maar ook over de verhouding tussen de politiek en de Raad voor Cultuur wil ik goed nadenken. Hoe gaan we om met het Thorbecke-principe? Mogen wij ons als politici uitspreken over kunst? Daar hebben we lange tijd veel te krampachtig over gedaan. We hebben als politiek steeds te snel geroepen dat we niet over de inhoud gingen, dat we daar geen mening over mochten hebben. Daarmee hebben we onszelf op afstand gezet. Ik vind dat we ons als politici ook inhoudelijk moeten kunnen bemoeien met kunst. Het is een heel interessant discussievraagstuk hoe ver je daarin kunt gaan. Wij moeten natuurlijk niet beslissen over afzonderlijke subsidies of onze eigen voorkeurslijstjes. Maar ik vind dat we ons meer dan nu moeten durven uitspreken over de inhoudelijke kant van het cultuurbeleid. Het oordeel van de Raad voor Cultuur hoeft niet langer zo heilig te zijn. Wij mogen als politici ook een eigen oordeel hebben over welke kunstvormen en kunstuitingen wij waardevol of minder waardevol vinden voor onze samenleving. Daar moeten we niet te bang voor zijn. Het is namelijk onze taak een maatschappelijke discussie los te maken. De politiek heeft zich een tijd op afstand gehouden. Maar ik hoor vanuit het veld dat men graag wil weten waar men politiek aan toe is. Dat men behoefte heeft aan politieke sturing. Die duidelijkheid kunnen we geven door meer betrokkenheid.’

Robbert van Heuven, 2007