Zijn er niet gewoon teveel acteurs?

Zijn er niet gewoon teveel acteurs?

Omdat het aantal werklozen onder acteurs relatief hoog is, wint de opvatting dat de toneelscholen teveel studenten afleveren in toenemende mate aan populariteit. Volgens de directeuren van de vier hbo-theaterscholen in Nederland is hier sprake van een misverstand. ‘In werkelijkheid is het aantal klein,’ zegt Ernst Braches, directeur van de Artez Academie voor Theater in Arnhem. De andere directeuren vallen hem daarin bij.

En toen was ze er ineens, bij Pauw en Witteman en in De Volkskrant en Het Parool: Leonoor Pauw. Oud-actrice en door het Amsterdamse UWV als adviseur aangesteld om een eind te maken aan het onevenredig aantal werkloze acteurs (en andere kunstenaars) in de kaartenbakken van de uitkeringsinstantie. Volgens Pauw zitten bijna zeshonderd acteurs om werk verlegen dankzij te veel toneelscholen, de invloed van programma’s als Idols en een overtrokken aandacht in het veld voor jong talent. Hierdoor komen acteurs vanaf veertig jaar nauwelijks meer aan het werk. ‘Er is te veel instroom en de uitstroom slibt dicht,’ aldus Pauw in Pauw en Witteman.

Het is een misverstand uit het werkveld dat we honderden acteurs per jaar het veld in spuien. Dat wordt wel gesuggereerd, maar in werkelijkheid is het aantal klein,’ zegt Ernst Braches, directeur van de Artez Academie voor Theater in Arnhem. De directeuren van de andere drie hbo-theaterscholen in Nederland vallen hem daarin bij. Ruut Weissman (Amsterdamse Toneelschool): ‘Pauw doet voorkomen alsof er een wildgroei is van acteurs, maar dat is helemaal niet waar. De vier scholen nemen nu niet meer mensen aan dan vroeger.’ Weissman maakte zich dan ook erg kwaad over Pauws optreden. ‘Het beeld dat ze schetst appelleert aan het populistische beeld van de werkloze kunstenaar die de samenleving alleen maar geld kost. Als men een referendum zou houden of wij als kunstenaars zouden mogen bestaan, dan werden we weggestemd.’ Gretha Hengst, hoofd van de Utrechtse Acteursopleiding, is wat milder. ‘Ik vind het goed dat Pauw een dergelijk verschijnsel signaleert, maar ze is onvoldoende op de hoogte van wat de scholen al aan voorbereiding op de beroepspraktijk doen.’
Toch bespeurden vrijwel alle scholen een Idols-effect in hun aantal aanmeldingen. Of anders gezegd: de glans van het sterrendom die rond het beroep van acteur hangt, trekt veel extra mensen naar de toneelscholen. Leo Swinkels (Toneelacademie Maastricht): ‘Het volume groeit, maar de kwaliteit neemt niet evenredig toe.’ Braches: ‘Wij hadden een jaar of zes geleden tweehonderd aanmeldingen. Nu zijn dat er vijfhonderd. Je kunt als school wel zeggen dat je dat niet wilt, maar je moet er wel een antwoord op formuleren.’ Zo houdt Weissman in Amsterdam op de voorlichtingsdag zelfs een ‘demotivatiespeech’ om wannabe-sterren buiten de deur te houden. En natuurlijk worden niet al die duizenden belangstellenden aangenomen. Aan de deur vindt een strenge selectie plaats. De vier scholen hebben klassen van tussen de vijftien en twintig acteurs per jaar.
Toch maken sommige directeuren zich, net als Pauw, zorgen over de particuliere en mbo-toneelschoolinitiatieven die als paddenstoelen uit de grond schieten. Weissman: ‘Men rommelt heel wat af in dit land. Dat vind ik troebel voor studenten die acteur willen worden. Een groot punt is dat sommige scholen suggereren dat ze opleiden op hbo-niveau, dat is volkomen misleidend. Als je dat wilt, moet je ook aan allerlei strenge voorwaarden en bureaucratische regels voldoen. Net als wij.’ Swinkels: ‘Voor de beroepspraktijk zijn die scholen ook niet echt nodig, daarvoor zijn vier toneelscholen voldoende. Op onze selecties zien we ook mensen die van dergelijke opleidingen komen. Ik kan niet zeggen dat dat nou veel interessants oplevert. Ik vrees dat velen zich knollen voor citroenen hebben laten verkopen.’
‘Wij zijn helemaal geen concurrent van de toneelscholen,’ meent Coney van Manen, directeur van De Trap, de grootste particuliere toneelschool van Nederland. ‘Je kunt niet in drie jaar deeltijd acteurs afleveren die net zo geschoold zijn als mensen die vier jaar lang een dagopleiding hebben gevolgd. Wij bedienen een wat oudere groep mensen dan de toneelscholen. Ze zijn vaak tussen de twintig en de veertig en hebben al een carrière. Zij willen echter hun droom volgen en komen dan bij ons auditie doen.’ De Trap blijkt in een enorme behoefte te voorzien. ‘Mensen komen ervoor uit het hele land en zelfs uit Vlaanderen.’ Volgens Van Manen levert De Trap mensen af die zelfstandig aan de slag kunnen in het acteervak, in de breedste zin van het woord. ‘Ze komen heel divers terecht. Sommigen worden trainingsacteur of beginnen een eigen groepje en maken zelf voorstellingen. Anderen presenteren of zitten bij de televisie.’
Louis Lemaire, directeur van de mbo-theaterschool in Rotterdam, ziet zichzelf evenmin als concurrent van de toneelscholen. Bovendien neemt zijn school alleen mensen aan die een reële kans maken op het hbo te komen of met hun opleiding aan het werk te komen. ‘Degenen die hier met een Idols-idee binnenkomen, zijn binnen een maand weer verdwenen.’ Lemaire maakt zich net als de andere directeuren zorgen over de Regionale Opleidinscentra (ROC’s) die uit puur financiële overwegingen ook een theateropleiding beginnen. ‘Toen ik met deze school begon, waren we de eerste van Nederland. De directeur van het ROC zag er meteen een opleiding in met 1600 leerlingen. Daarop antwoordde ik: “Dat dacht ik niet.” Vijfentwintig leerlingen per jaar lijkt mij dik voldoende. Het is een slechte ontwikkeling dat al die ROC’s hun eigen theateropleiding beginnen. Twee of drie in Nederland is voldoende. Eentje in Amsterdam, een in Rotterdam en een in het oosten van het land.’

Ondernemender

Over het algemeen heerst op de scholen het idee dat hun alumni goed terechtkomen. De hbo’s hebben daarover enquêtes gehouden en gemiddeld, zeggen ze, komt zo’n tachtig procent aan het werk. Ook de oud-leerlingen van De Trap en de mbo-theaterschool lijken voor een groot deel onder de pannen, waarvan een deel bij een ‘gewone’ toneelschool. En natuurlijk zijn er altijd mensen die wat anders gaan doen of het niet redden. Weissman: ‘Dat gebeurt nu eenmaal in de kunst. En hoeveel rechtenstudenten worden uiteindelijk advocaat?’ Lemaire: ‘Dat sommige afgestudeerden uiteindelijk niet in het theater werken, betekent niet dat zij slecht zijn opgeleid. De opleiding is ontzettend belangrijk voor hun ontwikkeling. En als ze daarna politieagent worden is dat toch ook leuk? Moet je voorstellen: allemaal dansende politieagenten in de stad. Ik bedoel maar.’
Braches wijst er terecht op dat de werkloze acteurs waarop Pauw doelt niet de pas-afgestudeerden zijn, maar oudere acteurs en actrices van boven de veertig. ‘Voor jonge mensen is er veel en gemakkelijk werk. Zij zijn wendbaar en flexibel en worden dus regelmatig gevraagd.’ Dat oudere acteurs niet meer aan het werk komen, heeft volgens betrokkenen vooral te maken met veranderingen op de arbeidsmarkt in de afgelopen twintig jaar. Die markt is veel flexibeler geworden. Volgens Swinkels zou de discussie daarom niet alleen moeten gaan over werkloze acteurs, maar vooral ook over hoe de scholen kunnen inspelen op een veranderende markt. Die markt vraagt om een flexibeler acteur, die van reclame naar gezelschap hopt en van training naar het inspreken van een tekenfilm. Swinkels: ‘Men vraagt andere soorten van optredende kwaliteit. Daarbij is er ook meer en veelzijdiger werkgelegenheid. De industrie is veranderd, dat verhaal vind ik interessant.’
Marc van Bree, die als castingdirector bij Kemna Casting goed zicht heeft op de vraag naar acteurs, bevestigt het verbreden van de markt. ‘Wij casten toneelstukken, bedrijfsfilms, internetfilmpjes. Er is de laatste jaren heel veel Nederlands drama bijgekomen. En ook speelfilms proberen we tot de kleinste bijrol zo goed mogelijk te casten. Het lastige is natuurlijk dat ons uitgangspunt als castingbureau niet de acteur is. We zijn in eerste instantie niet bezig met ervoor te zorgen dat de acteurs een jaarinkomen hebben. Wij gaan uit van de productie, die proberen we zo goed mogelijk te casten. In Nederland zit maar een heel klein clubje acteurs vast bij een gezelschap. Verder heb je mensen die freelancen bij gezelschappen en daartussendoor draaidagen van series of films hebben. Deze groep acteurs lukt het om van hun acteursschap te leven. Ten slotte doet een behoorlijk grote groep behalve gastrollen in series of in het theater dingen als trainingswerk. In mijn ogen geldt dat ook als een onderdeel van het acteursschap.’
Volgens Jo Houben, directeur van Kunstenaars & Co, is het gezien de markt vanzelfsprekend dat kunstenaars veel ondernemender moeten worden. Nu stromen veel acteurs steeds tijdelijk in en uit, zegt hij, met de WW als buffer. Met de versobering van de sociale voorzieningen ligt die dynamiek niet langer voor de hand. ‘Dus als een acteur bedenkt dat er meer mogelijkheden zijn dan de planken van de schouwburg, lijkt me dat heel verstandig.’

Nieuwe zienswijzen

Daarmee raakt Houben aan een spanningsveld waarin de hbo-scholen zich bevinden. Aan de ene kant willen de scholen, gezien hun (gesubsidieerde) plek in het bestel, die acteurs afleveren die het gesubsidieerde toneel nodig heeft. Aan de andere kant hebben hun studenten te maken met veranderende eisen vanuit de brede acteermarkt. Alle scholen zeggen hun studenten breed op te leiden, maar tegelijkertijd open te staan voor kritiek vanuit de gezelschappen. En die twee zaken komen niet altijd overeen.
Theu Boermans, artistiek leider van de Theatercompagnie en het ITs-festival, mist bij jonge acteurs soms basisvaardigheden voor het spelen van repertoiretoneel, zoals tekstbehandeling. ‘De scholen leiden hun studenten breder op, want de praktijk verandert nu eenmaal. Maar het vak is op de scholen zo gedemocratiseerd dat heel lastig is vast te stellen wat een acteur allemaal moet kennen en kunnen. Zo is het commentaar op een rol belangrijker geworden dan het spelen van een goede karakterrol. Dat levert nieuwe zienswijzen op, maar andere aspecten van het vak verdwijnen. Daaraan hebben we zelf meegeholpen.’ Volgens Boermans missen toneelschoolstudenten de theoretische bagage en basisvaardigheden die Duitse studenten wel meekrijgen, omdat het theater daar gegrond is in het spelen van repertoire. Daarentegen missen de Duitse acteurs weer persoonlijkheid. ‘Wat zij teveel hebben, hebben wij te weinig en omgekeerd.’
Inmiddels is er volgens Boermans wel een goed gesprek gaande tussen de scholen en de gezelschappen over de vereisten waaraan afgestudeerde acteurs moeten voldoen. Zo wijst hij met Ernst Braches op het Uitstroomprofiel Acteurs dat de toneelscholen opstelden. Braches: ‘Daarin is vastgelegd wat wij denken dat mensen moeten kennen en kunnen. Het zou goed zijn als het werkveld zich daarover eens zou uitpreken.’ Volgens Boermans is dat overleg inmiddels gaande.
Omgekeerd vinden de scholen dat de gezelschappen hun acteurs wel bij de hbo-scholen vandaan moeten halen. Swinkels: ‘Tegen de VNT zeggen we: doe zaken met ons. Ga niet met de eerste de beste van de straat geplukte acteur werken die er aardig uitziet. Het is simpel: de hbo-theaterscholen en de gezelschappen worden met overheidsgelden gefinancierd en hebben beide te maken met overheidsbeleid. Ze kunnen dus op zijn minst afspraken met elkaar maken. En als je problemen met ons hebt, maak ze scherp en maak ze hard, dan zorgen wij dat er iets mee gebeurt.’ Zo richtte Maastricht de opleiding tot Theatraal Performer op, omdat de praktijk een andere vorm van acteren vroeg: minder psychologisch en met een andere theatrale beeldtaal.
Een open dialoog tussen scholen en praktijk is volgens Swinkels in ieders belang. Zeker ook voor de acteurs die vanuit de opleiding naar de gezelschappen doorstromen. Zo krijgen ze de continuïteit die ze nodig hebben om zichzelf te blijven ontwikkelen. Ook Boermans vindt dat belangrijk, zeker omdat de overheid en de Raad voor Cultuur daar bij het opstellen van de nieuwe cultuursystematiek een steek hebben laten vallen. ‘De talentontwikkeling waarvan steeds sprake is, geldt alleen voor theatermakers. Talentontwikkeling voor acteurs blijkt geen onderwerp te zijn. Dat maakt het voor een jonge acteur lastig gestaag te groeien.’ Daarom heeft de Theatercompagnie - in de aanvraag die inmiddels zowel door de Raad voor Cultuur als door het NFPK is afgewezen - voorgesteld die taak op zich te nemen door jaarlijks vier acteurs een vaste stageplek te geven. Aan het eind van het jaar zou het gezelschap een van hen in vaste dienst nemen. Boermans: ‘Als elk stadsgezelschap dat zou doen, heb je per kunstenplan 32 nieuwe acteurs in vaste dienst.’ Braches zou het bovendien een goed idee vinden als artistiek leiders, dramaturgen en acteurs van de gezelschappen vaker naar bijvoorbeeld het ITs-festival of naar afstudeervoorstellingen zouden komen.

Anders dan Theu Boermans vindt Jo Houben van Kunstenaars & Co dat de hbo-scholen hun acteurs te smal opleiden. ‘Die studenten richten zich vier jaar lang op de grote gezelschappen. Dat vergezicht mogen ze best hebben, maar slechts vijf procent van hen komt daar daadwerkelijk terecht. Ik bespeur niet dat de scholen hun curriculum aanpassen op de praktijk van de overige 95 procent. Ze maken geen goede analyse van de arbeidsmarkt en de kansen van hun studenten. Dat ze alleen voor de top opleiden lijkt me een groot misverstand.’
De scholen zouden moeten inzien dat zich om de kunstmarkt allerlei andere culturele markten bevinden, waar hun leerlingen ook terecht kunnen komen als de scholen hen daar beter voor zouden opleiden. Zo worden acteurs zichtbaarder op nieuwe plekken in de samenleving, wat volgens Houben ook weer goed is voor de kunst. ‘Er is te weinig druk in de sector om verbindingen te maken met de samenleving. Men zal zich maatschappelijker moeten manifesteren. Het probleem zit veel dieper. In een voetbalstadion weten vijftigduizend bezoekers alle namen van de spelers. Bij een dansvoorstelling moet je de mensen die je kunnen vertellen hoe de dansers op het podium heten met een lantaarntje zoeken. Kunst heeft veel minder een verbinding met de samenleving dan sport.’ Door op andere plekken te werken en dat als een verbreding van hun mogelijkheden te beschouwen, kunnen acteurs zich zichtbaarder maken. Zo wijst Houben erop dat Pierre Bokma nu in Gooische Vrouwen speelt. ‘Dat doet hij vast niet alleen voor het geld, maar ook omdat hij het leuk vindt.’

Ongeschoolde acteurs

Overigens zeggen de scholen al lang bezig te zijn hun studenten bewust te maken van het feit dat de markt veel breder is dan de grote gezelschappen alleen. Hengst: ‘Je moet als afstuderend acteur een goed beeld hebben van de beroepspraktijk. Dan kun je de situatie na je afstuderen beter aan. Vanaf het begin van de opleidingen verdiepen onze studenten zich in het brede werkveld. Maar nog belangrijker vind ik dat ze tijdens de opleiding een actieve en ondernemende houding ontwikkelen. Onze afgestudeerden zoeken actief naar werk, kunnen zelf werk genereren en zijn voorbereid om zich bij te scholen.’ Zo moeten acteurs voor het vak ondernemerschap een plan opstellen hoe ze het eerste jaar aan het werk denken te komen. De school heeft ook een projectbureau dat opdrachten vanuit het bedrijfsleven de school binnenhaalt. Bovendien krijgen de jonge acteurs op alle scholen al jaren les in camera-acteren en Marc van Bree wandelt alle scholen af om auditietraining te geven. Van Bree: ‘We maken steeds meer deel uit van de lesprogramma’s. Scholen raken ervan overtuigd dat kennis maken met de praktijk op een vroeger moment dan na de diploma-uitreiking belangrijk is.’ Hij komt met zijn collega’s ook kijken bij voorstellingen van de studenten.

Niet alleen leiden de scholen dus wel degelijk op voor de brede praktijk, Maastricht probeert ongeschoolde acteurs die al in de praktijk (van vooral film of televisie) werken te verleiden alsnog een opleiding te gaan volgen. Van Bree vindt dat een goed idee: ‘Voor een grote groep jongeren duurt de carrière niet heel lang, omdat ze snel weer worden ingehaald door een nieuwe groep die weer net iets jonger en mooier is. Om een langere carrière mogelijk te maken, is de basis van een opleiding heel belangrijk. Wij motiveren ongeschoolde acteurs een opleiding te volgen. Waarom niet vier jaar investeren om te zorgen dat je niet tot je dertigste maar tot je tachtigste bezig bent?’
Voor deze groep richtte Maastricht een speciale auditie in. Jongeren worden vanuit de praktijk (waaronder Kemna Casting en filmproducenten) gescout en voorgedragen. Zij kunnen al in november auditie doen voor het volgende jaar, volgens dezelfde normen als de voorjaarsselectie. Swinkels: ‘Dat geeft ze een half jaar langer om hun zaken te regelen. Dat lijkt onbeduidend maar blijkt in de praktijk heel belangrijk. Het zijn stuk voor stuk bright kids, die aanleg hebben voor spelersschap. Maar je moet ze naar school toe begeleiden.’
De andere scholen hebben een dergelijke selectie niet, al studeren ook daar mensen die al in de praktijk hebben gewerkt. Zo heeft Ruut Weissman een student die de eerste jaren van zijn studie bekostigde met publieke optredens en het knippen van lintjes.

Antiekwinkel

Terwijl hbo-scholen zeggen hun leerlingen voor te bereiden op een bredere markt, is die brede markt ook heel blij met alle andere soorten scholen. Van Bree: ‘Wij hebben belang bij een breed aanbod. Anders komt steeds hetzelfde clubje op tv voorbijdraven. Wij zijn ook blij met initiatieven die andersoortige acteurs opleveren. Op de hbo-scholen is heel weinig kleur te vinden, een jaarlijkse gunstige uitzondering daargelaten. Wij staan soms in het eerste jaar al te trappelen: over vier jaar komt er weer een Marokkaans meisje van school. Wij denken en hopen dat die mbo’s een grotere en betere afspiegeling van de samenleving bieden. Daar is op het traditionele toneel misschien geen behoefte aan, maar wel bij film en televisieseries.’
Volgens Lemaire kun je er niet omheen aandacht te hebben voor de ‘grootstedelijke’ jongeren, zoals hij ze noemt. Juist daarom richtte hij zijn mbo-theaterschool op. Dit seizoen begint hij voor diezelfde grootstedelijke jonge acteurs een hbo. ‘We leven hier in Rotterdam met zestig procent migranten. Als je voor Rotterdammers theater wilt maken, en dat willen we, heb je een bepaald slag acteurs nodig. Vakbekwame mensen met een grootstedelijke achtergrond. Die kan ik nergens vinden. Ze worden namelijk niet opgeleid.’ Anders dan gedacht hebben allochtone jongeren veel interesse voor theater. ‘Maar als je hen wilt bereiken heb je rolmodellen met een andere culturele achtergrond nodig. Onze leerlingen moeten bijvoorbeeld danstrainingen geven aan Turkse jongeren. Als je voor hen een blanke leraar neerzet, dan duurt het heel lang voor daar iets uitkomt. Laat je daarentegen een Iraans meisje lesgeven, dan is er veel sneller contact en herkenning. Die jongeren durven dan ook veel meer.’ De markt wordt niet alleen flexibeler, wil hij maar zeggen, maar verkleurt ook. ‘Over vijftien jaar is onze cultuur een mengeling van wat hier is binnengekomen en wat hier al was. Daarop moet je jonge acteurs voorbereiden. Zij moeten over twintig jaar het vak van ons overnemen.’
Volgens Yvette Feijen, coördinator van de acteursopleiding in Maastricht, is haar school helemaal niet zo wit. ‘De helft van ons derde jaar komt ergens anders vandaan: Tunesië, Egypte, Zuid-Afrika. En dan heb je nog twee blonde kaaskoppies.’ Zij ziet ook een andere kant aan de door Marc van Bree geopperde behoefte aan allochtone acteurs. ‘Onze allochtone acteurs worden toch wel heel vaak voor “de Marokkaan” gevraagd. Dan vragen ze zich wel af wanneer ze nou eens een echt interessante rol mogen spelen.’ Weissman vindt zijn school wel aan de witte kant en is dan ook ontzettend blij dat hij dit schooljaar een divers gekleurd eerste jaar mag verwelkomen. ‘Schitterend vind ik dat. En ze zijn ook echt heel goed. Allochtone jongeren kwamen regelmatig naar de audities, maar ze waren vaak niet goed genoeg. Of ik deed een beetje aan positieve discriminatie, maar dan redden ze het in het eerste jaar niet.’ Volgens Weissman komt de nieuwe aanwas voort uit het feit dat men sinds kort bij de selectie rekening houdt met andere vormen van theatrale verbeelding. ‘Ze komen vanuit een andere verhalencultuur. We moeten nog wennen aan die andere manier van verbeelden. Maar het is ook interessant.’
Hengst denkt dat de nadruk op talig theater ook een rol speelt bij het relatief lage aantal allochtone studenten. ‘Omdat wij niet vertrekken vanuit het traditionele teksttheater, krijgen wij relatief veel allochtone jongeren binnen die zich meer op hun gemak voelen bij een meer beeldende benadering. Dan merk je hoe moeilijk het voor sommigen van hen is om dat talige systeem binnen te komen. Als je wilt dat mensen uit andere milieus in het circuit terechtkomen, moet je een brug bouwen tussen de meer fysieke en beeldende cultuur en de literaire traditie. Daarmee zijn wij in Utrecht hard bezig.’

Terug naar Pauw en haar werkloze acteurs. De zaken blijken dus complexer te zijn dan Pauw ze in het begin van het jaar in de media voorstelde. Het sluiten van toneelscholen lijkt een logische en makkelijke oplossing, maar is het niet. De groep werkloze acteurs is vaak ouder en dus niet direct geholpen met een kleinere uitstroom, al was het maar omdat jongere en oudere acteurs elkaar niet beconcurreren, ze spelen immers andere rollen. Met het sluiten van scholen los je dus een probleem op dat zich eventueel pas over twintig jaar voordoet. En omdat de kunstmarkt en andere culturele markten meer en meer door elkaar heenlopen, kunnen jonge acteurs op allerlei andere plekken terechtkomen, als ze maar breed genoeg zijn opgeleid. Pauw zoekt voor haar acteurs eveneens naar oplossingen in die bredere markt, die ironisch genoeg gebaat is bij de scholen die zij wil sluiten. Zij wil acteurs laten zien dat ze kunnen multi-jobben en dat commercie en autonome artisticiteit kunnen samenvallen. Die zaken lijken inmiddels voor de jongere generatie acteurs vanzelfsprekender te zijn dan voor de oudere. Maar uiteindelijk kun je als acteur natuurlijk ook nog altijd wat anders gaan doen. Van Bree: ‘Ik ken een acteursechtpaar dat acteren combineert met het runnen van een antiekwinkel. Dat is toch meesterlijk? Als het moeten spelen iets krampachtigs krijgt, wordt het frustrerend volgens mij. Je zou toch intens hopen dat mensen verschillende passies hebben in het leven.’

Robbert van Heuven, 2008