Lessen uit de vrije sector

Lessen uit de vrije sector

Nog maar zo’n vijftien procent van het aanbod op de grote Nederlandse podia bestaat uit gesubsidieerd toneel. Toch is er genoeg toneel te zien, want inmiddels zijn de vrije producenten zich ook steeds nadrukkelijker met deze tak van de podiumkunsten gaan bezighouden, en met succes. Les 1: ken uw publiek.

Toen Joop van den Ende in 2002 Harold Pinters De huisbewaarder op de Nederlandse planken bracht, werd er in de gesubsidieerde sector behoorlijk gemord. Ging die musicalfabrikant zich nu ook nog op het geijkte toneelrepertoire, op de grote Pinter, richten? En dan ook nog met Johnny Kraaykamp sr. in de hoofdrol. Waar moest het naartoe? Voor het gemak werd even vergeten dat Joop van den Ende al in de jaren zeventig toneel maakte, met de bekendste acteurs uit die tijd. Zo regisseerde Ko van Dijk in 1975 Cyrano de Bergerac met daarin onder anderen Guus Hermus, Jeroen Krabbé en hemzelf.

Nu, na een kwart eeuw, bloeit de vrije toneelsector als nooit tevoren en is het gemopper wat verstomd. Vooral de laatste vijf jaar is er, naast de traditionele gesubsidieerde aanbieders van toneel, steeds meer markt voor toneel van de vrije producenten. Dat leverde succesvolle producties op als Anna, Hanna en Johanna van Theatergroep De Kern, Herfstsonate van Hummelinck Stuurman (winnaar Publieksprijs 2006), Sexual Perversity van Rick Engelkens in samenwerking met MTV, Gloed van Impresariaat Gislebert Thierens (nu opgegaan in Impresariaat Wallis) en Who is afraid of Virginia Woolf?, eveneens van Hummelinck Stuurman en winnaar van de Publieksprijs 2007. De theatersector lijkt meer en meer gewend aan de aanwezigheid van vrije producenten in het speelveld, al wil het gemor nog wel weer eens oplaaien als vrije producenten uitroepen dat zij voor de repertoirevoorstellingen die zij maken ook best subsidie zouden mogen krijgen.

Uiteraard is dat natuurlijk verkeerd om geredeneerd: subsidie is nu juist bedoeld om voorstellingen mogelijk te maken die zonder overheidssteun niet zouden kunnen worden gemaakt, omdat zij minder toegankelijk of meer experimenteel zijn. Blijkbaar lukt het de vrije producenten zonder productsubsidie rendabel repertoiretoneel te maken, dus hebben zij helemaal geen subsidie nodig. Maar hoe krijgen ze dat nu eigenlijk voor elkaar?

Ouder dan veertig

In diverse rapporten en aanbevelingen is het al gezegd: in de gesubsidieerde theatersector is er een slechte aansluiting tussen vraag en aanbod. Met als gevolg dat de podia maar weinig gesubsidieerd theater programmeren. Musicals en cabaret lopen immers beter bij een groot publiek. Maar ook naar de grote theatervoorstellingen van de vrije producenten is over het algemeen voldoende vraag. Dus ook die worden in ruime mate geprogrammeerd ten koste van het gesubsidieerde theater. Komend seizoen gaan er bijna twintig vrije toneelproducties in première (zie kader).

Het grote verschil tussen vrije producties en het gesubsidieerde theater is dus precies de mate waarin de aansluiting van het aanbod bij de vraag belangrijk wordt gevonden. Anders gezegd: de vrije producenten maken voorstellingen waarvan zij denken dat het publiek ze wil zien terwijl de gesubsidieerde gezelschappen voorstellingen maken waarvan zíj het belangrijk vinden dat ze worden gemaakt. Hoewel er, zoals Simon van den Berg al aangaf in zijn vooruitblik in TM september, uiteraard ook in het gesubsidieerde circuit theatermakers zijn te vinden die zich voluit richten op een breed publiek. En anderzijds kampen ook de vrije producenten regelmatig met halfvolle of lege zalen. Toch zou de gesubsidieerde sector nog veel kunnen leren van de publieksbenadering door de vrije sector. Dat stelde ook Bureau Berenschot vast in een rapport over hoe de kunstensector zijn eigen inkomsten kan versterken, geschreven in opdracht van Kunsten ’92.

Het wordt in de gesubsidieerde sector nog wel eens vergeten, of wellicht verdrongen, maar de gemiddelde theaterbezoeker is vrouw en ouder dan veertig. Zij gaat niet naar het theater om geconfronteerd te worden met maatschappelijke kwesties of esthetische vernieuwingen, maar om een avondje uit te zijn. Daarbij is het belangrijker dat het horecapersoneel vriendelijk is, het meegenomen gezelschap gezellig en de stoelen comfortabel dan dat de voorstelling artistiek te pruimen is. Dat laatste is voor het grootste deel van het publiek veel minder relevant, omdat de voorstelling slechts een klein deel uitmaakt van de totaalbeleving van het avondje uit. Als de bezoekster al een abonnement heeft, dan stelt zij dat niet samen door te kijken naar de naam van de regisseur of de naam van het gezelschap. Veel belangrijker is of er bekende acteurs in de voorstelling zitten, of de titel bekend is (bijvoorbeeld van een boek of film) en of de beschrijving niet te moeilijk of abstract klinkt. Het laatste wat mensen willen is zich op een avondje uit dom voelen.

Marketing

Een voorbeeld uit het programmaboekje van de Amsterdamse Stadsschouwburg. In de aankondiging van De Kaukasische Krijtkring van het Noord Nederlands Toneel vraagt regisseuse Victoria Meirik zich af ‘hoe wij tot het oordeel goed of fout komen. Zijn onze normen en waarden een heilige overtuiging of slechts een afspraak die we ook weer kunnen veranderen? Genoeg stof tot nadenken…’. De aankondiging van Moeder Courage van Joop van den Ende in hetzelfde boekje volstaat met een beschrijving van de inhoud van het stuk en de opmerking dat Van den Ende ‘klassieke toneelwerken toegankelijk wil maken voor een breed publiek’. Voor een publiek dat vooral een avondje uit wil is de keuze dan al snel gemaakt.

De vrije producenten moeten, bij gebrek aan subsidie, zoveel mogelijk zalen vullen om uit de kosten te komen. Daarom kennen zij bovenstaand bezoekersprofiel uit hun hoofd. Er wordt bovendien per voorstelling uitgezocht wie de precieze doelgroep is en daarop wordt de marketing toegesneden. De vastgestelde doelgroep bepaalt in welke tijdschriften er wordt geadverteerd of welke worden benaderd voor een interview, in welk televisieprogramma de sterren te zien zijn, bij welk supermarktproduct het tweede kaartje gratis wordt gegeven en zelfs hoe de website van de voorstelling eruit komt te zien.
Terwijl de gesubsidieerde gezelschappen nog steeds apart hun belrondes maken om podia voor hun voorstellingen te interesseren, pakken de vrije producenten ook de verkoop van hun voorstelling aan de podia een stuk gerichter aan. Zij organiseren op verschillende plaatsen in het land bijeenkomsten waarop programmeurs en schouwburgdirecteuren worden geïnformeerd over het in te kopen aanbod. Na de lunch worden de orderboeken opengeslagen en kunnen de zalen bij de verschillende vrije producenten al een groot aantal avonden invullen. Degene die snel boekt krijgt kortingen of cadeautjes in de vorm van bijvoorbeeld een bijdrage in de publiciteitskosten. Bovendien zijn er speciale voorlichtingsbijeenkomsten voor marketingmedewerkers, waar zij een voorproefje krijgen van de voorstellingen en waar hen wordt verteld op welke doelgroepen zij zich moeten richten bij het verkopen van de voorstellingen.
Aangezien de marketingbudgetten vele malen groter zijn dan in de gesubsidieerde sector, zijn de vrije producenten bovendien in staat tot op het laatste moment reclame te maken voor hun voorstelling. Als de verkoop in Emmeloord niet loopt, dan wordt extra tijd en geld gestoken in een poging Emmeloord alsnog vol te krijgen. Er worden last minute aanbiedingen bedacht en de plaatselijke middenstand wordt benaderd om te flyeren. Daarbij worden ook de huis-aan-huisbladen ingeschakeld. Omdat de vrije producenten vergeleken met het gesubsidieerde toneel veel meer speelbeurten per voorstelling hebben, wordt het marketingbudget over meer voorstellingen uitgesmeerd dan bij gesubsidieerde gezelschappen. De vrije producties halen gemiddeld 68 speelbeurten tegen zo’n 35 speelbeurten bij de gesubsidieerde gezelschappen. Uiteraard zijn er uitzonderingen: Het Nationale Toneel zit met Eline Vere en Les liaisons dangereuses ook tegen de zeventig speelbeurten. Maar de tournee van Het Nationale Toneel wordt dan ook weer verkocht door vrije producent Jacques Senf. Een groot aantal speelbeurten kunnen de vrije producenten echter alleen maken door geen enkel podium te schuwen. Zo komen zij op plekken, waarvan gesubsidieerde gezelschappen nauwelijks het bestaan kennen. Zo staat Una giornata particolare in Cultureel Centrum Heerde en het Sociaal Cultureel Centrum in Malden, en doet Misery het Hoftheater in Raalte en De Winsinghhof in Roden aan.

Bestsellers

Veel speelbeurten op veel speelplekken en een uitgekiende marketing gericht op een bepaalde doelgroep zijn de productionele aspecten waarmee de vrije sector publiek probeert te trekken voor zijn voorstellingen. Maar ook in repertoirekeuze en casting wordt door de vrije producenten gemikt op een zo groot mogelijk aantal bezoekers. Een geheide publiekstrekker is natuurlijk een boekbewerking. Zonder ironie: onder vrouwen van boven de veertig zijn leesclubs populair. Een avondje met de leesclub naar een toneelbewerking van een boek dat de club net heeft gelezen is een ideaal avondje uit. Onder de vrije toneelproducties zijn komend seizoen verschillende bewerkingen van bestsellers te vinden, waaronder De Gravin van Parma, Van oude mensen en dingen die voorbij gaan en Knielen op een bed violen. Onder de negen genomineerden van de afgelopen Toneel Publieksprijs bevonden zich vier boekbewerkingen. Behalve boekbewerkingen staan ook filmbewerkingen garant voor een breed publiek. Dit jaar zijn bijvoorbeeld Misery (ook een boek overigens, maar de film is bekender) en Una giornata particolare te zien.

Een andere keuze is voor het grote repertoire van bekende toneelschrijvers, zoals Drie Zusters en Moeder Courage bij Joop van den Ende. Zet Shakespeare, Brecht of Tsjechov op de poster en de kans is al groter dat er kaartjes worden verkocht. Opvallend is dan ook de voorstelling De Goede Dood, waarvoor regisseur Wannie de Wijn de tekst schreef. Bij een groot publiek is hij onbekend, dus zal de aantrekkingkracht van deze voorstelling eerder liggen bij de cast met grote (televisie)namen, onder wie Will van Kralingen, Huub Stapel en Wilbert Gieske. Want ook bekende televisie- en filmacteurs in de cast, zoals Carry Tefsen, Peter Lusse, Huub Stapel of Linda van Dijck, lokken bezoekers de schouwburg binnen.

Grote namen

Wat betreft de acteurs zelf lijkt het voor het merendeel van hen niet meer uit te maken of zij in een gesubsidieerde voorstelling staan of in een vrije productie. Verschillende acteurs hoppen in seizoen 2007-2008 van de ene sector naar de andere, onder wie grote namen als Carice van Houten, Pierre Bokma en Will van Kralingen. Datzelfde geldt overigens ook voor de regisseurs. Porgy Franssen regisseert Misery bij Kik Productions. Marcus Azzini, die van handig switchen tussen de sectoren een topsport lijkt te maken, regisseert Hair. Maar er is ook een groep Nederlandse regisseurs die hun sporen vooral verdienen binnen de vrije sector, zoals Bruun Kuijt, Peter de Baan, Ursul de Geer en inmiddels ook Ger Thijs.

Transparantie

Eenmaal het repertoire gekozen, kiezen vrije producenten ervoor de enscenering zo duidelijk en transparant mogelijk te houden. Geen moeilijke narratieve constructies, acteurs die in en uit hun rol stappen of andere ‘onzin’ die afleidt van de plot. Niet de artistieke prestatie van de regisseur staat bij het maken van de voorstelling voorop, zoals dat wel het geval is in de gesubsidieerde sector, maar veeleer het op zo’n manier construeren van het narratief dat het publiek kan meegaan in het vertelde verhaal. Niet alle bezoekers die vorig jaar de bewerking bezochten die het (gesubsidieerde) Vlaamse gezelschap De Tijd maakte van de Arthur Japin-bestseller Een schitterend gebrek konden de ingrepen die de groep in het boek maakte daarom waarderen. In plaats van het verhaal na te spelen, zoals deze bezoekers hadden verwacht, koos De Tijd ervoor het stuk te brengen als dubbele monoloog door twee jonge vrouwen die ook nog eens steeds van rol wisselden. Van handelingen op het podium was nauwelijks sprake, laat staan van spectaculaire decorwisselingen. In de Leidse Schouwburg merkte een bezoeker dan ook op dat dit toch meer een hoorspel was dan theater.

De artistieke keuzes van de vrije producenten zijn gebaseerd op de wetenschap dat de meeste mensen helemaal niet naar de schouwburg gaan om verrast te worden, maar om – behalve dat gezellige avondje uit – bevestigd te zien wat ze al kennen, of het nu een boek is, een film of het beeld van een bekende acteur die ze op televisie waarderen. In dat licht moet ook de opmerking van Hans Onno van den Berg (VSCD) worden gezien dat ‘de stuipen van het achterhaalde modernisme tot bedaren moeten worden gebracht’. En om diezelfde reden moet de uitspraak van Gerardjan Rijnders tijdens het aanvaarden van de Toneel Publieksprijs 2007 voor Wie is er bang voor Virginia Woolf? dat hij deze voorstelling net zo goed bij een gesubsidieerd gezelschap had kunnen maken in de juiste context worden gezien. Hij kon de voorstelling bij Hummelinck Stuurman op zijn manier maken, omdat Wie is er bang… een klassieke well-made play is, zonder (post)modernistische fratsen, die door elke theaterbezoeker te volgen is. Bovendien koos hij voor een transparante enscenering die alle ruimte bood voor het vertellen van het verhaal. De vraag is echter of Rijnders Bakeliet of, meer recent, Tragedie, ook bij Hummelinck Stuurman had kunnen ensceneren. Rijnders draait de zaken om: zonder twijfel kun je conventioneel theater prima brengen in de gesubsidieerde sector; maar experimenteel theater in de vrije sector introduceren is een stuk moeilijker.

Balans

Natuurlijk wordt er door gesubsidieerde gezelschappen niet alleen maar moeilijk en experimenteel theater gemaakt. Er zijn genoeg gezelschappen in de gesubsidieerde sector die door hun keuzes ook een breed publiek aan zich weten te binden. Het Noord Nederlands Toneel is door zijn cabareteske speelstijl en tegendraadse artistieke keuzes (Macbeth als poppenkast) ook onder jongeren populair. En Het Nationale Toneel maakt al jaren voorstellingen die qua repertoirekeuze en artistieke uitwerking schampen aan wat er in het vrije circuit wordt gemaakt. De Graaf van Monte Cristo vorig seizoen, eerder al Cyrano de Bergerac, en dit seizoen naar verwachting Eline Vere en Liaisons Dangereuses hadden ook door Hummelinck Stuurman op het toneel kunnen worden gebracht. Ook Het Toneel Speelt kiest met schrijfster Maria Goos en een cast met bekende acteurs voor het brede publiek. Als die voorstellingen even goed verkopen is misschien niet de vraag gerechtigd waarom vrije producenten geen productiesubsidie krijgen, maar eerder andersom: moet voor dergelijke voorstellingen in het repertoiretheater nog wel subsidie worden gegeven?

Simon van den Berg wees er in zijn vooruitblik in de TM van september al op dat het inderdaad vooral Het Nationale Toneel en Het Toneel Speelt zijn, gesteund door koepelorganisaties VNT en VSCD, die vinden dat er meer publieksvriendelijk toneel zou moeten komen. En zelfs, in de woorden van Ronald Klamer van Het Toneel Speelt, dat toneel niet met zijn tijd hoeft mee te gaan. Daarmee suggereren ze dat het aanbod van toegankelijk theater voor een breed publiek een schaars goed is. Een blik op de speellijsten van de vrije producenten laat echter zien dat er al heel veel publieksvriendelijk theater wordt gemaakt dat, gezien de nominaties voor de Toneel Publieksprijs, ook wordt gewaardeerd door een breed publiek. De vraag is eerder hoe de gesubsidieerde gezelschappen en de podia samen de vraag en het aanbod meer in balans kunnen brengen, zodat er naast voorstellingen voor een breed publiek in de schouwburgen ook plek blijft voor de voorstellingen voor een kleinere groep toeschouwers. Iedereen kan dan in de schouwburg het theater vinden wat hij zoekt, of dat nu een onbezorgd avondje uit is of een avondje esthetisch puzzelen.

Robbert van Heuven, 2007