Langjarig gesubdieerd

Langjarig gesubsidieerden over het nieuwe cultuurstelsel

De afgelopen maanden is er beleidsgewijs vooral aandacht geweest voor de vierjarige subsidies, voor de oprichting van het nieuwe Fonds voor de podiumkunsten en voor de vraag wie er naar dat Fonds gaat of wie er in de basisinfrastructuur terechtkomt. Toch gaat ook voor de langjarige gesubsidieerde instellingen per 2009 het een en ander veranderen. De belangrijkste verandering, uiteraard, is de vaste positie binnen de basisinfrastructuur en de monitoring door middel van visitatie. Met dat eerste zijn Wim Weijland (Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden), Jan Geert Vierkant (Noord Nederlands Orkest, Groningen) en Truze Lodder (De Nederlandse Opera, Amsterdam) allemaal heel tevreden. ‘De erkenning van je instelling is een groot voordeel van langjarige subsidiëring’, meent Vierkant. ‘Je bestaansrecht en toekomst als instelling lijken zo veilig gesteld.’ Lodder: ‘Wij als DNO werken in een branche waarin je lang van tevoren verplichtingen aan moet gaan. We dragen bovendien nog eens verantwoordelijkheid voor Het Muziektheater. Dat is een kostbare infrastructuur die continuïteit nodig heeft. Het is verder een logische beleidsmatige keuze om het grootste operagezelschap, dat zich meten kan met de internationale top, langjarig te ondersteunen.’
Dat meten met de top is tevens een reden voor voorzichtig enthousiasme over visitatie. Vierkant: ‘Het is altijd goed om jezelf te vergelijken met andere instellingen, nationaal en internationaal.’ Weijland: ‘Wij gaan er als instelling ook van uit dat we internationaal gevisiteerd worden, gezien onze collectie. Ik vind het ook een groot voordeel dat je plannen en ambities langs een internationale meetlat gelegd worden.’
De Nederlandse Opera heeft de eerste visitatiecommissie al over de vloer gehad. Het rapport van die commissie ligt bij de minister. Het pilotprotocol waarmee de commissie werkte, heeft DNO zelf opgesteld, in samenwerking met de Nederlands Reisopera, Het Nationaal Ballet en het Nederlands Dans Theater. Een kritische zelfevaluatie maakte er onderdeel van uit en vormde een informatiebron voor de commissie. Lodder: ‘Verder konden commissieleden zelf nog alles vragen en onderzoeken wat ze maar wilden. Zo’n zelfevaluatie vind ik heel goed. Het dwingt je tot zelfreflectie en je kunt hem ook weer naast plannen van andere instellingen leggen. Het is uiteindelijk een zeer professionele evaluatie geworden en we gaan er van uit dat de overheid daar ook zo mee omgaat.’
De orkesten, waaronder het NNO, hebben met veel interesse naar de pilot van de opera- en balletgezelschappen gekeken. Zij moeten nog een dergelijke procedure opzetten en Vierkant kijkt daar tegenop. ‘We moeten dat systeem zelf gaan bekostigen en het opzetten daarvan gaat heel veel tijd en geld kosten.’ Verder zitten de orkesten in de rare positie dat ze of voor 1 februari een beleidsrijk plan bij OCW konden indienen of (net als de musea) voor 1 juli een beleidsarm plan. Vierkant: ‘De informatie die we van OCW krijgen, wil ook nog wel eens veranderen. Die onduidelijke situatie is niet echt bevorderlijk. Er zit bovendien een moreel dilemma aan vast. Als er ook beleidsrijke plannen – jargon voor plannen die veel geld kosten – kunnen worden ingediend, gaat dat dan straks bij de verdeling niet ten koste van instellingen die alleen maar een beleidsarm plan hebben ingediend?’ Ook in de museumsector heerst de onduidelijkheid. Weijland: ‘Die visitaties zijn er nog niet, hoewel ze er wel in 2008 hadden moeten zijn. We zitten nu dus in een raar soort vacuüm. Niemand toetst je nu nog kwalitatief. De Raad voor Cultuur niet en OCW ook niet. Ik heb dus geen idee waar ik me in mijn plannen op moet richten. Over een paar maanden moet ik ze indienen, maar ik heb nog geen enkele aanwijzing gehad waar ons plan aan moet voldoen. Met OCW kun je bovendien alleen maar kwalitatieve afspraken maken: hoeveel bezoekers trek je, is je collectie gedigitaliseerd, enzovoort. Ik kan prachtige alinea’s schrijven over een restauratie die voor mijn instelling belangrijk is, doelgroepenbeleid of educatie, maar ik krijg geen stuiver meer.’ Hij gaat er dan ook vanuit dat zijn budget hetzelfde blijft, min 3 procent door de aangekondigde bezuiniging. Lodder heeft er daarentegen vertrouwen in dat haar budget gelijk blijft: ‘Ik ga er niet vanuit dat we minder geld krijgen. Daarin vertrouw ik in de overheid als partner. Je kunt als overheid op dit moment immers geen beslissingen meer nemen waardoor de subsidie per 2009 naar beneden gaat. Je mag best dingen veranderen, maar er zit nu steeds wel erg weinig tijd tussen beslissing en uitvoering. Een olietanker kun je op het laatste moment nu eenmaal niet bijsturen.’ Vierkant, die vreest er door de bezuiniging twee ton op achteruit te gaan, heeft zijn hoop gevestigd op de motie Leerdam-Van Vroonhoven. Die motie moet er, in het kader van de cultuurspreiding, voor zorgen dat er meer subsidiegelden naar de regio gaan. ‘Dat geld kunnen we goed gebruiken. Die tien miljoen bezuiniging van de overheid is de zoveelste kaasschaaf waardoor instellingen dreigen om te vallen. Met het geld van die motie zou ik die bezuiniging op moeten kunnen vangen.’
Een andere manier om de bezuinigingen op te vangen, is, volgens de Commissie Cultuurprofijt in ieder geval, het genereren van meer eigen inkomsten. Net als de vierjarig gesubsidieerde instellingen (zie vorige nieuwsbrief) zetten ook de langjarig gesubsidieerde instellingen enige vraagtekens bij de werkbaarheid van die voorstellen. Weijland: ‘Het advies was zinnig, maar je moet wel buitengewoon genuanceerd over de voorstellen nadenken. Zo zou je bijvoorbeeld eigenlijk een correctie per stad moeten hanteren. De musea in Amsterdam trekken door de grote aanwezigheid van toeristen makkelijker meer bezoekers dan wij in Leiden.’ Hij wijst bovendien op de grote invloed van de Bank-Giroloterij die alleen kunstmusea financieel ondersteunt. ‘Kröller-Möller krijgt vrij gemakkelijk twee miljoen voor een nieuwe aankoop. Daar kunnen wij als niet-kunstmuseum nooit aanspraak op maken. Met het gevolg dat instellingen die wel van die pot gebruik kunnen maken makkelijker aan de verplichte hogere eigen inkomsten kunnen voldoen.’ Ook Vierkant heeft kanttekeningen: ‘Dit jaar hebben we als NNO voor het eerst vijftien procent eigen inkomsten weten te halen. Daar hebben we in de afgelopen jaren heel erg ons best voor moeten doen en goede plannen voor moeten uitdenken. Ik zie ons dus nog niet zo 1-2-3 nog meer geld uit de markt halen. We zullen gaan kijken of we nog meer sponsors kunnen binnenhalen, die nu hopelijk ook als eigen inkomsten mee gaan tellen. Maar ik wil ook het signaal afgeven dat 25 % eigen inkomsten voor veel instellingen volstrekt onhaalbaar is.’ Lodder: ‘Er zit een grote veralgemenisering in die plannen. Wij als DNO zitten nu al boven de percentages die Sanders voorstelt. Maar er zijn instellingen die nooit 25% binnen zullen halen. Er zal vast in de kunstensector een en ander te verbeteren zijn, maar veel instellingen zijn al heel professioneel bezig. We zijn ons in de kunsten heus wel bewust van die derde geldstroom.’ Zelf is ze vooral blij dat ze als DNO straks reserves kan gaan inbouwen, omdat ze overschotten niet meer hoeft in te leveren. Wat ze jammer vindt aan de plannen van de Commissie Cultuurprofijt is dat het maatschappelijk draagvlak voor kunst vereenzelvigd wordt met geld van derden. ‘Als jij altijd een optimale zaalbezetting hebt, dan heb je toch ook een draagvlak? Ik ben echt wel voor eigen inkomsten, maar je moet niet onderschatten hoe belangrijk het is om vooral je corebusiness op orde te hebben. Ik zou overigens heel erg boos worden als ik subsidie zou moeten inleveren, om me vervolgens bij een loketje te moeten melden waar ze mij gaan leren professioneler te worden.’
Toch was een nieuw stelsel logisch, volgens Lodder: ‘Het nieuwe stelsel volgt een realiteit waarbinnen wij al jaren werken. Het is alleen nog even afwachten of dat nieuwe beleid ook gaat uitwerken zoals ooit de bedoeling was. We moeten nog steeds ouderwets wachten op Prinsjesdag voor we zekerheid krijgen over ons budget.’ De instellingen wijzen er ook op dat, omdat het budget wel nog steeds elke vier jaar wordt vastgesteld, aan die onzekerheid in het nieuwe stelsel niets verandert. Vierkant: ‘Het lijkt uiteindelijk vooral een operatie te zijn om de druk op de Raad te verminderen, die elke vier jaar alle instellingen moest beoordelen. Daar krijgen ze het nu inderdaad een stuk rustiger.
Toch wil Lodder niet op de zaken vooruit lopen. ‘Uiteindelijk reken ik op een betrouwbare overheid. Ik weiger dan ook van tevoren te zeggen dat ze het allemaal fout doen. Maar ik ben ook heel kritisch: ze moeten me geen poetsen gaan bakken.’

Robbert van Heuven, 2008