Jonge kritiek op Breaking Walls

Inleiding Breaking Walls

‘Wat zag je toen je vanochtend wakker werd?’ Daar moet ik even over nadenken. Mijn lief, wellicht. Of de kat die op mijn voeten sprong. Of toch de overvolle boekenkasten? Maar wat gaat dat die ander eigenlijk aan? Diegene die daarnet een papier met vragen onder mijn hoteldeur heeft doorgeschoven. En die verder wil weten wat ik zie als ik uit mijn raam kijk en of ik een bijnaam heb. Het zou helemaal niet over mij moeten gaan. Maar over de objectief, van een kritische afstand te beoordelen theatervoorstelling. Toch?

Het bovenstaande overkwam me bij de voorstelling U bevindt zich hier van theatermaker Dries Verhoeven die van de zomer op verschillende festivals speelde. In de voorstelling lig je in je eentje in een bed in een verder lege kamer van een hotel dat de makers hebben nagebouwd in een oude loods. Nadat je je intrek hebt genomen in je kamer en je op je bed gaat zitten, wordt dus dat papier met een pen onder je kamerdeur doorgeschoven. Als je dat ingevuld en wel hebt teruggeduwd weet je al snel niets anders meer dan maar op dat bed te gaan liggen. En kijk je recht in je eigen verbaasde gezicht. Het plafond blijkt een spiegel. En het is vrij ongemakkelijk om naar jezelf te liggen staren. Vind ik persoonlijk dan. Sommige mensen vinden dat juist misschien heel aangenaam. Maar dan gaat het spiegelplafond langzaam omhoog. Zo hoog dat ik nu ook in de kamers naast die van mij kan kijken. En kan zien dat daar ook mensen nogal ongemakkelijk omhoog liggen te staren. En die mensen komen nu ook tot de ontdekking dat ze de anderen kunnen zien. Eigenlijk ben je tijdens U bevindt zich hier constant alleen met je eigen persoonlijke ervaring. Maar tegelijkertijd ben je je bewust van het feit dat om je heen dertig andere mensen min of meer hetzelfde ondergaan. Dat is een rare dubbelheid die voor de theatercriticus interessante vragen oproept. Want ik weet zeker dat al die mensen op een andere manier omgaan met de toch enigszins vreemde situatie waar ze zich in bevinden. Hoe kan ik dan in hemelsnaam een recensie schrijven die recht doet aan al die dertig andere belevenissen? En die ook recht doet aan wat ik zelf voelde toen ik daar alleen in dat bed lag, of toen ik door een vriendelijke meneer werd ingestopt ergens tijdens de voorstelling, of toen iemand me riep om me een nachtlampje te brengen.

Je komt ze steeds vaker tegen, voorstellingen als U bevindt zich hier. Voorstellingen waarin niet een verhaal, uitgespeeld op het podium, de belangrijkste rol speelt, maar de belevenis of de ervaring van het publiek. Om een interessante ervaring uit te lokken dreef het publiek de afgelopen seizoenen op meertjes, zaten ze om zes uur ’s ochtends in een doodstille straat, werden ze geblinddoekt door oude vliegtuigen geleid of werden ze in allerlei apparatuur gesnoerd voor een virtual reality voorstelling. Net als U bevindt zich hier roepen al deze voorstellingen vragen op over kijken naar theater en over hoe je daar over schrijft. Is er eigenlijk niet een nieuwe vorm van theaterkritiek nodig om met zulke voorstellingen om te gaan? En zijn jonge critici misschien ook niet beter in staat om over zulke voorstellingen te schrijven dan de oudere, omdat ze zich nog geen keiharde ideeën hebben gevormd over wat een kritiek moet zijn?

Toen ik theaterwetenschappen studeerde, zo’n 5 jaar geleden, kreeg ik ook les in het schrijven van recensies. Die werkgroep werd gegeven door Hanna Bobkova, een theaterwetenschapster tegen de zestig die oorspronkelijk uit Tsjechië kwam. Ze schreef toen uitgebreide recensies voor het Financiële Dagblad en doet dat nu nog voor theatervakblad Theatermaker. De opstelling van Hanna als het ging om recensies schrijven was dat je niet precies en nauwkeurig genoeg kon zijn. Nu ben ik dat met haar eens – een journalist hoort altijd precies en nauwkeurig te zijn -, maar in Hana’s geval was dat omdat ze vond dat dat de objectiviteit van een recensie ten goede kwam. De persoonlijke ervaring van de recensent deed er minder toe. Ik was voor die werkgroep bij een verschrikkelijke voorstelling van het Nationale Toneel. De zaal zat vol met grijze permanenten die ongelooflijk moesten lachen om de oubollige en ondeugende grapjes die op het podium werden gemaakt. Ik zat daar als 24-jarige tussen en vond die grapjes vooral heel erg stom. Dus dat schreef ik op in mijn recensie: de grapjes waren stom en oubollig. “Jij moest er niet om lachen?”, vroeg Hana me toen we de recensie bespraken tijdens de les. Nee, ik moest er zeker niet om lachen, nee. “En de mensen om je heen, dan? Moesten die lachen?”. Ja, moest ik toegeven. Heel erg zelfs. “Hoe kun je dan volhouden dat die grapjes stom waren als iedereen behalve jij er om moest lachen?” Dat was een waarheid als een koe en ik heb die uitspraak nog altijd in mijn achterhoofd zitten als ik een voorstelling bespreek die ik niet zo leuk of ronduit kut vind. Vielen de mensen om mij heen ook in slaap, zaten die ook te schuiven in hun stoeltjes of lag het echt aan mij? En heb ik dan iets gemist? Maar wat dan?

Ik heb dus als wetenschapper en als recensent van Hana geleerd dat ik zo objectief mogelijk moet zijn. En zo denken veel critici van oudere generaties. Maar ik ben daar, zeker naar aanleiding van voorstellingen als U bevindt zich hier steeds vaker vraagtekens bij gaan zetten. Objectiviteit suggereert namelijk dat als je drie verschillende recensenten naar dezelfde voorstelling stuurt die allemaal met min of meer dezelfde recensie terug zullen komen. Maar sla de kranten er maar eens op na. Dat gebeurt zelden. Kun je als recensent eigenlijk wel objectief zijn? Kun je eigenlijk wel zonder waardeoordeel naar een voorstelling kijken? Schrijf je, als je net voor de voorstelling het meisje of de jongen van je dromen hebt ontmoet dezelfde recensies over Romeo en Julia, als wanneer die grote liefde het heeft uitgemaakt vlak voor je naar het theater ging? Schrijf je wanneer het prachtig zomerweer is, je net met witbier en hapjes in het Vondelpark hebt gehangen dezelfde recensie als wanneer je door de plensregen naar het theater bent gefietst en vlak voor het theater in een hondendrol bent gaan staan? Schrijft een fan van Geert Wilders dezelfde recensie over een voorstelling die over de Islam gaat dan een scholier van Marokkaanse afkomst uit Slotervaart. Ik vraag het me af. Wat ik maar wil zeggen is dat de belangrijkste reden waarom een recensie nooit of te nimmer volledig objectief kan zijn is dat je jezelf mee naar een voorstelling neemt.

Dat je dus niet objectief bent in je recensie is eigenlijk niet te voorkomen. Maar het is wel belangrijk dat je je daar bewust van bent. Dat je je bewust bent van het feit dat je als recensent ook niet alles weet en ook niet perfect bent. Ook al denken recensenten dat wel heel vaak. Volgens mij is het belangrijk om als je iets stom vindt aan een voorstelling, eerst jezelf eens goed te ondervragen voordat je dat opschrijft. Wat vind ik precies niet goed? Waarom vind ik dat niet goed? Komt dat omdat de regisseur of acteur hier jammerlijk aan het falen zijn. Of omdat ik Hans Kesting een enorme eikel vindt en dus per definitie alles wat hij doet volslagen idioot vindt? Voordat ik dit allemaal opschreef heb ik wat recensies op deadline.nl zitten lezen. Opvallend vaak blijken de theaterrecensenten de voorstelling traag te vinden of vragen ze zich af of er geen – en dat vind ik een opvallend woord – ‘doorspoelfunctie’ is. Maar ligt dat dan aan de theatermaker die bewust de tijd neemt om stiltes te laten vallen en om rust in de voorstelling te brengen om zo tegenwicht te bieden aan de stortvloeden van beelden die we altijd al over ons heen krijgen? Of ligt het aan het feit dat onze generatie gewend is om de dvd door te spoelen als het ons allemaal eventjes te lang duurt? Eigenlijk geldt dat hoe bewuster je wordt waarom je iets vindt en hoe beter je dat kunt onderbouwen in je recensie, hoe objectiever (tussen dikke vette aanhalingstekens) een recensie wordt. Beter gezegd: je kan je subjectiviteit enigszins neutraliseren.

Goed. Dat probleem hebben we dus min of meer opgelost. Je kunt nooit objectief zijn, omdat je jezelf meeneemt, maar je kunt je er tenminste bewust van zijn. Maar er is iets in voorstellingen als U bevindt zich hier dat de zaken nog net iets gecompliceerder maakt. Dat komt omdat ze het publiek zo totaal anders benaderen dan waarop meer traditionele voorstellingen dat doen. Laten we eerst even vaststellen wat een traditionele voorstelling is. Voor mij is een traditionele voorstelling een voorstelling die het verhaal op het podium en het publiek strikt scheidt. De acteurs staan daar op een verlicht podium een verhaal te vertellen, ik zit daar naar te kijken vanuit een donkere zaal. Ik word niet geacht iets te doen, behalve zitten, kijken en mijn mond houden. En af en toe lachen op het goede moment. Het idee van een traditionele voorstelling is dat iedereen min of meer hetzelfde beleeft. De meeste theaters zijn ook zo gebouwd. Alle neusjes staan dezelfde kant op, richting podium, zodat iedereen min of meer hetzelfde ziet. Niks aan het handje, dus.

Hoewel? In Opening Night en Romeinse Tragedies zette regisseur Ivo van Hove een deel van het publiek op het podium. Bij Opening Night zat een deel van het publiek op een tribune op het toneel en bij Romeinse Tragedies mocht het publiek tijdens de voorstelling van de zaal op het podium klimmen of weer terug en kon het op het podium in een bankstel gaan hangen of een broodje eten. Ik heb tijdens Romeinse Tragedies de hele voorstelling op het podium gezeten. Jacob Derwig, Fedja van Huet en Hadewyg Minis zijn drie van mijn favoriete acteurs en ik laat me een kans om hen op vijftig centimeter van mij aan het werk te zien niet ontgaan. Toch waren er een heleboel mensen die er niets voor voelden om zo dicht op die acteurs te zitten. Zij bleven braaf in de donkere zaal in de pluchen stoelen zitten. De vraag is natuurlijk of de mensen die in de zaal bleven zitten niet een totaal andere voorstelling hebben gezien dan ik. Ja en nee. Natuurlijk hebben zij sommige dingen beter en andere dingen minder goed gezien. Of hebben zij de voorstelling vanuit een andere hoek gezien. En dat heeft ongetwijfeld gevolgen voor hoe een voorstelling aanvoelt. Als een personage een driftbui krijgt op vijftig meter afstand of zo dichtbij dat de spuug je om de oren klotst, dan voelt dat toch anders. Maar dat verschil is er ook tussen iemand op de eerste rij en iemand op rij achtendertig. Wat voor ons allemaal hetzelfde blijft is het verhaal: we hebben allemaal diezelfde Romeinse tragedies gezien: een fictief verhaal over consuls, generaals en politici in het oude Rome die gespeeld worden door acteurs die doen alsof ze iemand anders zijn. En daar hebben we allemaal braaf en stil naar gekeken vanuit onze stoel. Omdat we min of meer allemaal hetzelfde hebben gezien, kunnen we er iets nog min of meer objectiefs over zeggen. Het is precies daarom waarom de oude theaterkritiek objectiviteit zou belangrijk vindt. De “regels” van die kritiek zijn ontstaan om traditionele voorstellingen mee te beschrijven. Maar zijn die regels nog wel houdbaar als niet elk publiekslid de voorstelling op dezelfde manier beleeft?

Terug naar U bevindt zich hier. Ik lig in dat hotel. Nee, laat ik het nog iets eerder terugpakken. Ik sta te wachten voor ik dat hotel in mag. En eigenlijk wil ik dat hotel helemaal niet in. Het is dat ik er over moet schrijven voor de krant, anders was ik mooi thuis gebleven. Het zit namelijk zo: ik vind zo’n donkere zaal waarin ik veilig anoniem zit te zijn eigenlijk wel fijn. En bij de voorstellingen van Dries Verhoeven weet ik dat dat niet het geval gaat zijn. Dat ik zal worden aangesproken of aangeraakt. Dat een acteur me misschien iets zal vragen en dat ik daar dan antwoord op zal moeten geven, wil ik de voorstelling niet verknallen. En nu lig ik dus in dat bed. En wordt er een vragenlijstje onder mijn deur doorgeschoven. Waarom moet ik die vragen beantwoorden en wat doen ze er dan mee? Wat gaat het ze aan? Moet ik me straks voor mijn antwoorden verantwoorden?
Wat dit soort dingen betreft ben ik een enorme zeikerd. Ik zit bij cabaretiers altijd zo ver mogelijk achteraan. Bij de voorstelling DieSpace van PIPS:lab die hier ook op het festival staat, moet je op het podium opkomen als na een soort rad van fortuin met foto’s van de mensen in het publiek jouw foto op het scherm verdwijnt. Ik zit dan bijna hardop te bidden of mijn foto alsjeblieft niet op dat scherm hoeft te verschijnen en ik daar mee moet gaan doen. Ik ben verdomme niet voor niets recensent geworden en geen acteur.

Daar zit hem nou precies het probleem. Ik vind traditionele voorstellingen eigenlijk het prettigst, omdat ze dan niet over mij gaan. Ik zit en kijk en het draait om de acteurs die een verhaal vertellen of naspelen. Maar in U bevindt zich hier gaat het wel over mij. Over wat ik vanmorgen zag toen ik wakker werd en over wat ik gedroomd heb. Maar ook over wat ik voel als ik naar mezelf in de spiegel kijk of wanneer ik ineens besef dat er via de spiegel dertig andere mensen naar mij kunnen kijken en ik naar hen. Ik vind dat ook als recensent lastig juist omdat ik door de voorstelling als persoon wordt aangesproken in plaats van als anoniem publiek. Juist omdat die voorstelling over mij als persoon gaat. Hoe kan je in godsnaam nog objectief zijn als de voorstelling niet over dat personage van Hadewych Minis daar op het podium gaat, maar mijzelf als hoofdrolspeler heeft?

Maar dat aangesproken worden op je eigen persoon, op je eigen gevoel, is, los van mijn voorkeur voor een donkere zaal ook wat dergelijke voorstellingen zo mooi en interessant maakt. Al was het maar omdat op zulke moment theater zich onderscheidt van film. Want ook daarin kijk je allemaal in het donker dezelfde kant op naar een vaststaand verhaal. Maar het feit dat de acteur je in de live-situatie van toneel kan aanraken, aanspreken, meenemen, maakt theater juist zo bijzonder. Dus zouden acteurs dat gewoon niet vaker moeten doen? Ik denk, ondanks mezelf, van wel. Ik denk dat er meer van dat soort theater zou moeten zijn. Theater dat over jou als mens gaat en niet over onbekende Romeinen die je toch niet kent.

Maar daarvoor is wel een nieuwe vorm van theaterkritiek nodig. Kritiek die niet meer probeert objectief te zijn, maar die uitgaat van de persoon van de criticus zelf en van zijn of haar beleving. En ik denk dat daar ook een taak ligt voor een nieuwe generatie critici. Om een taal te verzinnen, te ontwikkelen die recht doet aan de voorstelling en aan de belevenis van de criticus zelf.

Nu ik lekker ben ingestopt in mijn hotelbed, voel ik me deel van de voorstelling. Ik heb me over mijn eerste zenuwen heen gezet. Ik kijk via de spiegel naar al die lekker en liefdevol ingestopte mensen. Theater moet misschien juist wel over mij gaan. En die mensen naast mij in het hotel. En hoe we met zijn allen alleen zijn. Of liever: alleen samen.

Robbert van Heuven, 2007