De groten eten de kleintjes

De groten eten de kleintjes

Het was in september vorig jaar dat Ivo van Hove, directeur van het grootste gezelschap van Nederland, Toneelgroep Amsterdam, opriep tot grote veranderingen in het podiumkunstenlandschap. Er zijn teveel kleine theatergroepjes die allemaal gebruik willen maken van hetzelfde kleine beetje geld, vond hij. Grote en kleine gezelschappen worden bij het verdelen van datzelfde geld op dezelfde manier behandeld. Bovendien zijn er te weinig mogelijkheden voor jonge makers om door te stromen van de kleine zalen naar de grote podia. Van Hove pleitte daarom om grote gezelschappen als stabiele instituten in het centrum van het theaterlandschap te plaatsen. En om hen voor een deel jonge makers op te laten leiden. De toespraak deed destijds veel stof opwaaien. Van Hove: ‘Ik ben er heel gelukkig mee dat er na mijn toespraak niet alleen in de kranten, maar vooral ook binnen de toneelwereld is gediscussieerd. Op een heel serieuze manier. Iedereen was er in ieder geval van overtuigd dat de oude cultuursystematiek niet langer levensvatbaar was.’ Dat vond de politiek ook. Cultuurminister Plasterk kwam met een nieuw cultuurstelsel waarin de plannen over theater, waarschijnlijk deels dankzij een sterke lobby van de grote theatergezelschappen, op de ideeën van Van Hove aansloten (zie kader).
Het is logisch dat de grote gezelschappen zo’n sterke lobby hebben, zegt Walter Bart. Bart is lid van Wunderbaum, een jonge Nederlands/Vlaamse theatergroep die deels in België en deels in Nederland werkt. Hij heeft goed zicht op wat er leeft bij de kleine gezelschappen. “De grote gezelschappen hebben eenzelfde belang: hun positie behouden. Kleine gezelschappen hebben allemaal verschillende belangen.” Daardoor hebben ze een politiek minder duidelijk en eensgezind verhaal.
Bart vindt het nieuwe stelsel niet per se slecht, al heeft hij wel zijn kanttekeningen. Zijn groep werkte in Vlaanderen al jaren onder de vleugels van een groot gezelschap, NTGent. ‘Wij werden door Ivo in zijn verhaal dan ook aangehaald als voorbeeld van hoe het moest. Het model heeft voor ons gewerkt. Ik ben er dan ook voor dat jonge mensen aansluiting zoeken bij een groot gezelschap. Het is wel zo dat we na zes jaar het idee hebben het model ontgroeid te zijn. We vinden dat onze plek nu naar andere jonge mensen moet.’ Maar een dergelijk model heeft ook gevaren. ‘Als je opgenomen wordt door een groot gezelschap moet je als maker bijvoorbeeld wel totale artistieke onafhankelijkheid kunnen hebben. En natuurlijk zeggen de gezelschappen dat ze die zullen geven. Johan Simons van NTGent heeft zich artistiek nooit met ons bemoeid. Maar toch denk ik dat er maar weinig artistiek leiders zijn die belangeloos mensen artistiek kunnen vrijlaten.’ Voor beginnende makers is het bovendien belangrijk dat er sprake is van continuïteit: ‘Wil je iets kunnen leren dan moet je meer kunnen maker bij een gezelschap dan slechts een project.’
Een grote angst bij kleinere groepen is dat zij en de kleine zalen waar ze spelen er op achteruit zullen gaan, wanneer de grote gezelschappen in het centrum van het stelsel worden geplaatst. Calimero-angst, zegt Van Hove. Die bovendien onterecht zal blijken te zijn. ‘Iedereen snapt dat het grote niet kan bestaan zonder het kleinere. Bovendien is iedereen die nu in de grote zaal werkt, ook ik zelf, begonnen in het kleine circuit. De kleine zaal is niet minder waard dan de grote zaal.’ Volgens Bart wordt er echter teveel vanuit gegaan dat makers door willen stromen naar de grote zaal. ‘Maar veel makers willen dat niet. Ook het idee dat je pas in de grote zaal mag als je het in de kleine zaal kunt, vind ik eerlijk gezegd belachelijk. Ook in de grote zaal moet geëxperimenteerd kunnen worden door onervaren mensen.’
Een andere vraag die Bart zich stelt is wie al die grote stadsgezelschappen eigenlijk moeten gaan leiden. Bart: ‘Dat moeten hele goede, inspirerende, enthousiaste en toffe mensen zijn. Maar ik zie niet genoeg mensen die dat zouden kunnen.’ Ivo van Hove maakt zich daar geen zorgen over. Zijn gezelschap is in ieder geval klaar voor de stelselwijziging. ‘Ik hoor vanuit Rotterdam en Den Haag eenzelfde geluid.’
Of de overheid en het nieuwe Fonds ook op tijd klaar zullen zijn voor het nieuwe stelsel, is nog maar de vraag. Zo zijn de sollicitatieprocedures voor de leidinggevenden van het NFP+ pas op 1 januari 2008 zijn afgerond, terwijl gezelschappen in februari hun subsidieaanvraag moeten hebben ingediend. Met welke criteria die aanvragen zullen worden behandeld is enigszins vaag. Het valt dus nog te bezien of het nieuwe stelsel meteen verlichting biedt. En of er voor oude problemen niet gewoon weer nieuwe in de plaats komen.

Robbert van Heuven, 2007